Beheerdertoepas. (Systeeminstellingen)
In dit gedeelte worden de instellingen in [Beheerdertoepas.] onder het tabblad [Systeeminstellingen] beschreven.
Overzicht van twee soorten instellingenschermen (Standaard/Klassiek)
Items | Omschrijving |
---|---|
Adresboek: Volgorde wijzigen | Wijzig de volgorde van bestemmingen en gebruikers die zijn geregistreerd in het adresboek. U kunt de volgorde van de bestemmingen en namen op dezelfde titel wijzigen, maar ze kunnen niet tussen meerdere titels worden verplaatst. U kunt bijvoorbeeld de gebruiker "Planning divisie" die is geregistreerd op de titel "Normaal gebruik" niet verplaatsen naar de titel "P". |
Adresboek afdrukken: Bestemmingslijst | U kunt bestemmingslijsten die in het adresboek staan geregistreerd, voor elke titel afdrukken. U kunt de groepslijst afdrukken. |
Adresboek: Titel bewerken | U kunt de titeltekst in het adresboek bewerken. |
Adresboek: Titel veranderen | Geef het type titels op dat wordt weergegeven in het adresboek. U kunt [Titel 1], [Titel 2] of [Titel 3] opgeven.
|
Back-up/herstel: aangepaste gebruikersinstellingen & adresboek | U kunt een back-up maken van het adresboek van het apparaat en die back-upgegevens ook met een SD-kaart terugzetten op het apparaat, Het herstellen van gegevens overschrijft de adresboekgegevens die op het apparaat zijn opgeslagen. Dit wist de teller van elke geregistreerde gebruiker van het apparaat. |
Instellingen gegevensoverdracht voor automatisch programmeren adresboek | Dit zijn gebruikersinstellingen om de gebruiker, die automatisch is ingelogd bij het apparaat met de Windows-verificatie of LDAP-verificatie, automatisch in het adresboek te registreren. U kunt opgeven of de informatie die niet automatisch van de geregistreerde gebruikers in het adresboek is geregistreerd, moet worden aangehaald. Geef om aan te halen het registratienummer van de gebruiker op.
|
Gebruiker autom. uit adresboek verwijd. | Dit zijn gebruikersinstellingen om de gebruiker, die automatisch is ingelogd bij het apparaat met de Windows-verificatie of LDAP-verificatie, automatisch in het adresboek te registreren. U kunt aangeven of u de oudste account wilt verwijderen en automatisch een nieuwe account wilt registreren wanneer de maximale registreerbare limiet in het adresboek is bereikt.
|
Alle gegevens uit het adresboek verwijderen (Toestemmingen: gebruikersbeheerder) | Verwijder alle gegevens uit het adresboek. |
Voorwaarden voor zoeken in adresboek/LDAP | Geef de standaardinstellingen op voor voorwaarden van een zoekwoord wanneer u de naam of bestemming in het adresboek of de LDAP-server zoekt. U kunt [Eerste woord], [Laatste woord], [Exacte overeenkomst], [Inclusief één woord], [Woorden uitsluiten] of [Ongestructureerd zoeken] selecteren (LDAP Server only).
|
Teller weergeven/afdrukken | Hier geeft u de teller voor elke functie weer en drukt u deze af. |
Teller weergeven/wissen/afdrukken per gebruiker | Hier geeft u de functieteller per gebruiker weer en drukt u deze af. U kunt de tellerwaarde wissen. |
Vastlegfunctie | Hoewel de ScanRouter-bezorgingsoftware nodig is voor deze instelling, wordt de ScanRouter-bezorgingsoftware niet langer geleverd of ondersteund. |
Detectie van dubbele invoer in ADF | Geef hier aan of moet worden gedetecteerd dat gestapelde vellen van een origineel worden ingevoerd voor scannen op de ADF voor dubbelzijdig scannen in één handbeweging.
|
Milieuvriendelijke teller weergeven / wissen | Hier geeft u de milieuvriendelijke teller van het apparaat weer en wist u deze. Wanneer u gebruikerscodeverificatie opgeeft of gebruikersverificatie niet op het apparaat opgeeft, wordt het informatiescherm op basis van de teller weergegeven. |
Milieuvriendelijke teller per gebruiker weergeven / wissen | Milieuvriendelijke tellers van alle gebruikers weergeven en wissen Wanneer u basisverificatie, Windows-verificatie of LDAP-verificatie op het apparaat opgeeft, wordt het informatiescherm op basis van de teller weergegeven. |
Milieuvriendelijke teller periode / bericht van beheerder | Geef hier de telperiode op van de milieuvriendelijke teller of de weergegeven inhoud op het informatiescherm. De standaardinstelling is om niet het informatiescherm weer te geven. De hulpbronbesparingsstatus controleren met de milieuvriendelijke teller |
Actie v app. als limiet is bereikt | Geef hier aan of het afdrukken moet doorgaan wanneer de limiet van het afdrukvolumegebruik is bereikt.
|
Afdrukvolumegebruik beperken: telinstelling per eenheid | Geef hier de functie en tellerwaarde op om het afdrukvolumegebruik te beperken. |
Verbeterde beperking afdrukvolumegebruik | Dit zijn gebruikersinstellingen om het maximale afdrukvolumegebruik met de SDK-toepassing te beperken. U kunt de volgende twee items aangeven:
|
Afdr.vol.gebr beperkn : Stndrd limietwaarde | Geef hier de limietwaarde van het afdrukvolumegebruik op. |
Gebruik van mediasleuf | Stel "Opslaan op geheugenopslagapparaat" in op [Verbieden] om te voorkomen dat de gescande gegevens worden opgeslagen op externe media. Stel "Afdrukken vanaf geheugenopslag" in op [Verbieden] om te voorkomen dat documenten die zijn opgeslagen op externe media worden afgedrukt. Standaard Opslaan op geheugenopslagapparaat: [Toestaan] Afdrukken vanaf geheugenopslagapparaat: [Toestaan] |
Gebruikersverificatiebeheer | Geef hier de verificatiemethode op om de gebruiker te verifiëren. Wanneer u de verificatie opgeeft, kunt u de te gebruiken functies of de toegang tot het adresboek of opgeslagen bestanden beperken. U kunt [Gebr.code ver.], [Basisverificatie], [Windows verif.] of [LDAP verif.] selecteren.
Gebruikers verifiëren voor gebruik van het apparaat (gebruikersverificatie) |
Verificatiebeheer voor toepassingen | Dit is een gebruikersinstelling wanneer de verificatie is ingesteld op Aan onder [Gebruikersverificatie management]. Geef de verificatie op voor elke toepassing.
|
Management beheerdersverificatie Beheerder programmeren/wijzigen | Geef aan of een beheerder de instellingen van het apparaat beheert. Registreer de gebruikersnaam en het wachtwoord van de beheerder om te voorkomen dat de instellingen door de andere gebruiker dan de beheerder worden gewijzigd. U kunt vier categorieën beheren; gebruikersbeheer, apparaatbeheer, netwerkbeheer en bestandsbeheer. |
Sleutelteller management | Geef hier aan of de gebruiker met de sleutelteller voor elke functie moet worden beperkt.
|
Extern betaalsysteem management | Geef hier aan of de gebruiker voor elke functie met de sleutelkaart moet worden beperkt.
|
Verhoogd extern betaalsysteem management | Geef hier de externe oplaadeenheid op die met de SDK-toepassing wordt gebruikt. |
Uitgebreide beveiliging | Geef hier op dat verzonden gegevens van het apparaat en gegevens in het adresboek moeten worden gecodeerd. Voor meer informatie raadpleegt u "De uitgebreide beveiligingsfuncties opgeven" op deze pagina. |
Aut. best.verw. in Document server | Geef aan of de bestanden die op de documentserver zijn opgeslagen automatisch moeten worden verwijderd. Als u de opgeslagen bestanden automatisch wilt verwijderen, geeft u een aantal dagen en uren op waarna ze moeten worden verwijderd nadat ze zijn opgeslagen.
De opslagperiode van de documentserver wijzigen of een onbepaalde periode opgeven |
Verw. alle best. in Document server | Verwijder alle bestanden die op de documentserver zijn opgeslagen. Bestanden die zijn opgeslagen met wachtwoorden worden ook verwijderd. |
Programmeer/Wijzig/Verwijder LDAP server | U kunt maximaal vijf instellingen voor de LDAP-server registreren. |
LDAP zoekopdracht | Geef aan of de LDAP-server moet worden gebruikt voor het zoeken naar bestemmingen of gebruikers.
|
Testoproep Service | Voer een testoproep uit naar de Ricoh @Remote center-server (Ricoh-gateway). Deze functie is beschikbaar wanneer de Ricoh @Remote wordt gebruikt. |
Meld status van het apparaat | Stuur bericht over de status van het apparaat naar de Ricoh @Remote center-server (Ricoh-gateway). Deze functie is beschikbaar wanneer de Ricoh @Remote wordt gebruikt. |
Service Modusbeveiliging | Geef aan of het apparaat moet worden vergrendeld als de servicemodus wordt ingeschakeld wanneer een klantmonteur onderhoud en reparaties uitvoert.
Werkzaamheden van de service engineer beperken zonder toezicht van de apparaatbeheerder |
Firmwareversie | Hier wordt de versie van de software weergegeven die op het apparaat is geïnstalleerd. |
Document Server functie | Geef aan of u de documentserverfunctie wilt gebruiken. Wanneer u [Uit] opgeeft, kunt u geen bestanden opslaan die vanaf het printerstuurprogramma worden verzonden.
|
Standaardrechten voor opgeslagen bestanden | Geef de standaardinstellingen van de toegangsrechten op voor de bestanden die op de documentserver zijn opgeslagen
Standaardtoegangsrecht configureren voor documenten opgeslagen in documentserver |
Niveau netwerkbeveiliging | Geef het niveau van de netwerkbeveiliging op en pas het beveiligingsniveau aan. U kunt [Niveau 0], [Niveau 1], [Niveau 2] of [FIPS140] selecteren. |
Geh.inst. Autom.verw. | Geef aan of bestanden die in het printerstuurprogramma zijn afgedrukt of afbeelding van het gescande origineel voor elke taak automatisch moeten worden gewist.
Gegevens coderen om gegevenslekken te voorkomen wanneer een apparaat wordt gestolen of afgevoerd |
Het geheugen wissen | Hier verwijdert u alle gegevens die op het apparaat zijn opgeslagen. |
Alle logboeken verwijderen | Hier verwijdert u alle logboeken die op het apparaat zijn opgeslagen. |
Inst. Overdr.logb. | Dit is een gebruikersinstelling om de instellingen voor logboekoverdracht uit te schakelen die kunnen worden ingeschakeld op de logboekenverzamel-server. Als u de instellingen voor logboekoverdracht wilt uitschakelen, geeft u [Niet doorsturen] op. |
Gegevensbev. voor kopiëren detect. | Geef hier op of er met grijswaarden moet worden weergegeven wanneer het origineel met de gegevensbeveiliging wordt gescand voor het kopiëren in de functie kopieerapparaat of scanner of het opslaan op de documentserver.
|
Ongeaut. kopieerpreventie afdrukken: Kop.apparaat Ongeaut. kopieerpreventie afdrukken: Documentserver Voorkomen van onbeveiligd kopiëren Afdrukken: Printer | Geef hier aan of de gegevensbeveiliging voor kopiëren of voorkomen van onbevoegd kopiëren voor patroon voor elke functie moet worden gebruikt bij het afdrukken op het apparaat. [Gegevensbeveiliging voor kopiëren] is om afbeeldingen in het document te bedekken met een grijze overdruk wanneer het afgedrukte document wordt gescand of op de documentserver opgeslagen met een kopieerapparaat of MFP waarop de optionele module Gegevensbeveiliging voor kopiëren is geïnstalleerd. [Ongeautoriseerde kopieerpreventie van patroon] is om een tekstpatroon op de achtergrond van het document af te drukken om illegaal kopiëren te voorkomen. Wanneer u het afgedrukte document scant of opslaat, worden de ingesloten tekst en het patroon op de gekopieerde pagina's weergegeven om ongeoorloofd kopiëren te voorkomen. U kunt de tekst, het lettertype, de kleur, de grootte, de hoek, de positie en het patroon om in te voegen opgeven.
|
Vaste USB-prt | Dit is een gebruikersinstelling om aan te geven wanneer u dezelfde apparaten gebruikt als dit apparaat. Wanneer u het apparaat via de USB-verbinding als printer gebruikt, hoeft u het printerstuurprogramma niet opnieuw te installeren. Als u deze functie wilt gebruiken, geeft u [Niveau 1] op.
|
Domein programmeren /wijzigen /verwijderen | Programmeer het domein dat moet worden gebruikt voor Kerberos-verificatie. Zorg ervoor dat u zowel de "Domeinnaam" als de "KDC Servernaam" opgeeft bij het programmeren van een domein. |
Coderingsinstellingen apparaatgegevens | Geef hier aan of het adresboek, de verificatie-informatie en de opslagbestanden die op het apparaat zijn opgeslagen, moeten worden gecodeerd. Gegevens coderen om gegevenslekken te voorkomen wanneer een apparaat wordt gestolen of afgevoerd |
Apparaat op afstand programmeren / wijzigen / verwijderen | U kunt dit apparaat met maximaal zes andere faxapparaten verbinden. Geef de IP-adressen en hostnamen op van de gekoppelde apparaten. |
Apparaatcertificaat programmeren / verwijderen | Programmeer of verwijder hier een apparaatcertificaat. |
Informatie apparaatinstelling: importeerinstelling (server) Informatie app.instelling: importeren uitvoeren (server) Inf. apparaatinstelling: Exporteren (geheugenopslagapp.) Inf. apparaatinstelling: Importeren (geheugenopslagapp.) | U kunt de apparaatinformatie als informatiebestand voor apparaatinstellingen naar een extern apparaat exporteren, of het geëxporteerde informatiebestand met instellingen naar het apparaat importeren om de vorige instellingen te herstellen. De informatie over apparaatinstellingen importeren of exporteren |
Vast PDF-bestandstype: PDF/A | Geef de PDF-bestandsindeling alleen op als PDF/A die lange tijd kan worden opgeslagen.
|
Stopknop om afdruktaak uit te stellen | Geef het bereik aan om te stoppen door op [Stoppen] te drukken.
|
Verpl. Veiligh.stempel: Kop.machine Verpl. veiligh.stempel: Doc.server Verplichte veiligheidsstempel: Fax Verpl. veiligheidsstempel: Printer | Geef aan of de gebruikers- en apparaatinformatie voor elke functie moet worden afgedrukt wanneer een bestand wordt uitgevoerd met de functie kopieerapparaat, documentserver, fax of printer. De beschikbare stempels zijn Datum/tijd, Afdruk gebruikersnaam, Apparaat-ID en IP-adres apparaat. U kunt de stempelpositie aanpassen.
|
Volume gebruikerteller: Geplande/gespecif. resetinstell | Geef hier aan of de volume gebruikerteller periodiek moet worden gereset.
|
Logboeken verzamelen | Geef hier aan of de verzameling takenlogboeken, toegangslogboeken en milieuvriendelijke logboeken moet worden geactiveerd.
|
IP-adres weergeven | Geef aan of het IPv4-adres en de hostnaam van het apparaat op de systeembalk moet worden weergegeven.
|
Centraal beheer | Dit is de instelling om de adresboekinformatie tussen apparaten te delen. Apparaten worden opgegeven als een [Beheerserver] en [Beheerde client] en de adresboekinformatie van het serverapparaat wordt met de clientapparaten gedeeld.
Wanneer u het apparaat als clientapparaat gebruikt, kunt u niet de instellingen in het adresboek van het apparaat opgeven of een beheerder registreren. Geef ze op in het adresboek van het serverapparaat. |
HDD-verificatiecode | Zie voor meer informatie over deze functie "Gegevens versleutelen om gegevenslekken via gestolen of afgedankte apparaten te voorkomen". |
ADF-werking: Kopieerapparaat/Document Server | Geef op welke instelling prioriteit heeft, stilte of productiviteit, wanneer de ADF documenten scant met de functie kopieerapparaat of documentserver.
|
CCC: Standaardwaarden opslaan CCC: Standaardwaarden toepassen | Bewaar of geef de apparaatinstellingen (referentiewaarde) weer voor de internationale evaluatieregels voor informatiebeveiliging (CC-verificatie) op de harde schijf van het apparaat. Wanneer u de instellingen voor onderhoud van het apparaat wijzigt, maakt u een back-up voor en herstelt u de instellingen na het onderhoud, en kunt u de apparaatinstellingen die voldoen aan de CC-verificatienormen behouden. |
Hoofdstroom aan via bediening op afstand | Schakel de hoofdvoeding van het apparaat in via de Wake-On-LAN op de computer in een netwerk.
|
Automatische detectie | Geef aan of de statusinformatie van het apparaat moet worden verzameld dat Ricoh @Remote op een netwerk niet ondersteunt en om het samen met de informatie van het apparaat naar de Ricoh @ Remote-server te verzenden. Wanneer u de actieve verzending opgeeft, geeft u de timing en de SNMP-communicatienaam op.
|
Functies van iedere toepassing beperken | Geef de beperking op voor de functies kopieerapparaat, documentserver, scanner en printer. U kunt de volgende items beperken:
U kunt opgeven om een toepassing niet te gebruiken. |
Uitloggen tijdens scannen toestaan | Geef aan of uitloggen via het bedieningspaneel is toegestaan tijdens het scannen van het origineel in de kopieerfunctie.
|
Uitschakelen als netwerkverbinding wordt verbroken | ![]() Wanneer de verbinding van het apparaat met het netwerk wordt verbroken, wordt de hoofdvoeding uitgeschakeld. Alleen [Uit] kan worden geselecteerd. |
Apparaatstatus aan gegevensserver melden | Vermeld de apparaatgegevens in het apparaatbeheersysteem "PaaS-PF". |
Logboekverzameling toestaan | Geef aan of logboekverzameling door Ricoh @Remote wordt toegestaan.
|
Schermtype wisselen (Dit item is beschikbaar op apparaten waarop RICOH Always Current Technology v1.1 of hoger is geïnstalleerd. | Selecteer voor de schermlayout van het scherm "Instellingen" [Standaard] of [Klassiek]. "Standaard" heeft een eenvoudige schermstructuur waarin u de gewenste functies en instellingen gemakkelijk kunt vinden. Sommige instellingsitems kunnen verschillen afhankelijk van het type scherm dat is geselecteerd.
|
Bij apparaten met RICOH Always Current Technology v1.2 of hoger kunt u opgeven dat taken niet worden uitgevoerd om te voorkomen dat het logboek wordt overschreven wanneer de logboeklimiet in [Beperkingen in taakuitvoering als logboeklimiet is bereikt] bijna is bereikt wanneer het instellingenscherm [Standaard] is geselecteerd.
De uitgebreide beveiligingsfuncties opgeven
In dit gedeelte worden de instellingen beschreven die worden weergegeven bij [Beheerder toepassingen][Uitgebreide beveiliging]. U kunt verzonden gegevens en gegevens in het adresboek coderen. Een beheerder die de instellingen kan wijzigen, is afhankelijk van de gebruikersinstellingen.
Items | Omschrijving |
---|---|
Drivercoderingstoets (Toestemmingen: netwerkbeheerder) | Geef een tekenreeks op om log-in wachtwoorden of bestandswachtwoorden die door elk stuurprogramma zijn verzonden, te decoderen wanneer gebruikersverificatie is opgegeven als AAN. Registreer de coderingssleutel die is opgegeven met het apparaat in het stuurprogramma. |
Driver coderingstoets: Coderingsniveau (Toestemmingen: netwerkbeheerder) | Geef de coderingssterkte op voor het versturen van taken van het stuurprogramma naar het apparaat. Het apparaat bevestigt de coderingssterkte van het wachtwoord dat bij de taak hoort en verwerkt de taak.
Wanneer u [AES] of [DES] selecteert, geeft u de coderingsinstelling met het printerstuurprogramma op. Voor meer informatie over het instellen van het printerstuurprogramma raadpleegt u Help bij het printerstuurprogramma.
|
Weerg. van gebr.inf. bep. (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef op wanneer gebruikersverificatie is ingeschakeld. Geef aan of alle persoonlijke informatie verborgen moet worden weergegeven om de taakgeschiedenis te bevestigen met een netwerkverbinding waarvoor geen verificatie is opgegeven. Bijvoorbeeld de taakgeschiedenis van Web Image Monitor wordt weergegeven als "********".
|
Bestandsbeveiliging verhogen (Toestemmingen: bestandsbeheerder) | Geef aan of de bestanden moeten worden vergrendeld als er tien keer een ongeldig wachtwoord wordt ingevoerd. Zo kunnen bestanden worden beschermd tegen pogingen tot onbevoegde toegang om met willekeurige wachtwoorden het wachtwoord vrij te geven. Als de functie Bestandsbeveiliging verbeteren is opgegeven, wordt het pictogram ( Als bestanden zijn beveiligd, is het zelfs niet mogelijk om de bestanden te selecteren als u het juiste wachtwoord invoert. Ontgrendelen door de bestandsbeheerder is vereist.
|
Het gebr. van de bestemm. bep. (Fax) Het gebr. van de bestemm. bep. (Scanner) (Toestemmingen: gebruikersbeheerder) | Geef aan of de beschikbare fax- en scannerbestemmingen moeten worden beperkt tot de bestemmingen die zijn geregistreerd in het adresboek en met de LDAP-zoekfunctie zijn opgezocht. Wanneer u de instelling opgeeft voor het ontvangen van e-mails via SMTP met de faxfunctie, kunt u deze functie niet gebruiken.
|
Het toevoegen van een gebruiker beperken (Fax) Het toevoegen van een gebruiker beperken (Scanner) (Toestemmingen: gebruikersbeheerder) | Dit zijn de instellingen wanneer u "Gebruik van bestemmingen beperken" niet gebruikt. Geef aan of het toevoegen van gebruikersbestemmingen rechtstreeks in het adresboek moet worden beperkt. U kunt e-mail naar de rechtstreeks ingevoerde bestemming verzenden.
|
Doorsturen naar faxontvanger (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef aan of het gebruik van de doorstuurfunctie of de overdrachtfunctie van de faxfunctie moet worden geblokkeerd.
Ontvangen faxdocumenten doorsturen naar een andere faxbestemming |
Huidige Taak Verifiëren (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Dit is een gebruikersinstelling wanneer basisverificatie, Windows-verificatie of LDAP-verificatie wordt gebruikt. Geef aan of verificatie is vereist voor bewerkingen zoals het onderbreken van taken onder de kopieerfunctie of het annuleren van taken onder printerfuncties. Wanneer u [Log-in privilege] opgeeft, kunnen bevoegde gebruikers met rechten om de huidige functie te gebruiken, de taak uitvoeren. Wanneer u [Toegangsprivilege] opgeeft, kunnen gebruikers van de taak en de apparaatbeheerder de taak uitvoeren.
|
@Remote service (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef hier aan hoe de @Remote Service moet worden gebruikt. Als deze is ingesteld op [Sommige services verbieden], kunt u geen instellingen meer wijzigen via een externe verbinding van het centrum, wat voor een optimaal veilige bewerking zorgt.
|
Firmware bijwerken (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef aan of firmware-updates op het apparaat moeten worden verboden door een servicevertegenwoordiger of via het netwerk.
|
Firmware structuur wijz. (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef aan of wijzigingen in de firmwarestructuur van het apparaat moeten worden voorkomen zonder bevestiging door een apparaatbeheerder. Wanneer u [Verbieden] opgeeft en het apparaat detecteert de structuurwijziging, start het apparaat na verificatie door een apparaatbeheerder. Terwijl de nieuwe firmwareversie op het scherm wordt weergegeven, kan de beheerder bevestigen of de bijgewerkte structuurwijziging is toegestaan.
|
Wachtwoordbeleid (Toestemmingen: gebruikersbeheerder) | Geef aan of de tekst en het aantal tekens voor het gebruikerswachtwoord moeten worden beperkt bij gebruik van Basisverificatie. Geef een wachtwoord op met een combinatie van 2 of meer typen tekens voor [Niveau 1] en 3 of meer typen tekens voor [Niveau 2] en geselecteerd uit de typen die hieronder worden beschreven.
U kunt wachtwoorden opgeven die voldoen aan de voorwaarden qua complexiteit en minimumaantal tekens.
|
Instellingen met SNMPv1, v2 (Toestemmingen: netwerkbeheerder) | Geef aan of het wijzigen van de instellingen op het apparaat door het SNMPv1/v2-protocol moet worden verboden. U kunt de apparaatconfiguratie zonder beheerdersrechten wijzigen, omdat de verificatie niet kan worden uitgevoerd door het SNMPv1/v2-protocol, maar als u [Verbieden] opgeeft, kunt u de wijziging voorkomen die niet door de beheerder is bedoeld.
|
Beveil.instel. voor toegangsovertreding (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef aan of de onjuiste uitsluiting door de netwerkomgeving moet worden voorkomen. Als u inlogt op het apparaat via een netwerktoepassing, is het mogelijk dat een gebruiker onterecht wordt uitgesloten, omdat het aantal verificatiepogingen van de gebruiker niet overkomt met het pogingen dat is opgegeven in het apparaat. Bijvoorbeeld: de toegang kan geweigerd worden als een afdruktaak die meerdere sets met pagina's bevat, wordt verzonden vanuit een applicatie. Geef in dit geval de instelling op als aan en beheer de uitsluiting op periode, maar niet op basis van tellingen. Wanneer u [Aan] opgeeft, kunt u de periode opgeven om de continue toegang door een gebruiker te weigeren (0 tot 60 minuten). U kunt ook opgeven hoeveel gebruikersaccounts of wachtwoorden kunnen worden beheerd (50 tot 200) en het bewakingsinterval (1 tot 10 seconden).
|
Overtreding wachtwoordinvoer (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef de normen op die door het systeem worden herkend als wachtwoordaanval. Als het aantal verificatieaanvragen groter is dan het aantal dat is opgegeven via de instelling, wordt de toegang vastgelegd in het toegangslogboek en worden de logboekgegevens per e-mail naar de apparaatbeheerder verzonden. U kunt het maximaal toegestane aantal keer toegang tot 100 opgeven en meettijd tot 10 seconden. Als het maximaal toegestane aantal keer toegang is ingesteld op "0", worden wachtwoordaanvallen niet gedetecteerd.
Als u vaak e-mailberichten over overtredingen ontvangt, controleer dan de inhoud van de instellingwaarden en bekijk of er iets gewijzigd moet worden. |
Overtreding Apparaattoegang (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef de normen op die door het systeem worden herkend als toegangsfout. Als het aantal inlogverzoeken groter is dan het aantal dat is opgegeven via de instelling, wordt de toegang geregistreerd in het toegangslogboek en worden de logboekgegevens per e-mail naar de apparaatbeheerder verzonden. Er wordt tevens een bericht weergegeven op het bedieningspaneel en op Web Image Monitor. U kunt het maximaal toegestane aantal keer toegang opgeven tot 500 en de meettijd tot maximaal 10 tot 30 seconden. Als het maximaal toegestane aantal keer toegang is ingesteld op "0", worden toegangsfouten niet gedetecteerd. U kunt ook de reactievertragingstijd voor inlogverzoeken opgeven wanneer een toegangsfout wordt gedetecteerd (Vertragingsduur verificatie) of het aantal aanvaardbare verificatiepogingen (Hostlimiet van gelijktijdige toegang).
Als u vaak e-mailberichten over overtredingen ontvangt, controleer dan de inhoud van de instellingwaarden en bekijk of er iets gewijzigd moet worden. |