GebruikershandleidingIM 350/430 series

DRAADLOOS & NETWERKEN

Dit gedeelte beschrijft de gebruikersinstellingen van [DRAADLOOS & NETWERKEN] onder [Schermeigenschappen].

Voor meer informatie over toegang tot de Schermeigenschappen, zie Schermeigenschappen openen.

Interface instellingen

Interface instellingen

Selecteer de netwerkinterface voor het bedieningspaneel.

  • Wi-Fi verbinding

    Communiceert met behulp van de ingebouwde Wi-Fi-interface op het bedieningspaneel.

  • Apparaatnetwerk

    Communiceert met de netwerkinterface van het apparaat. Voor meer informatie over de vereiste instellingen voor de netwerkverbinding, zie Interface instellingen.

Standaardinstelling: [Apparaatnetwerk]

Wi-Fi

Geef op of u de ingebouwde Wi-Fi-interface op het bedieningspaneel al dan niet in werking wilt stellen.

Om deze instelling in te schakelen, selecteert u een Wi-Fi-netwerk in de lijst en voert u het wachtwoord in. Als het Wi-Fi-netwerk waarmee u wilt verbinden, niet wordt weergegeven, drukt u op [+] in de rechterbovenhoek van het bedieningspaneel en geeft u [Netwerk-SSID], [Beveiliging] en [Wachtwoord] op.

Standaardinstelling: [UIT]

Wanneer [Wireless Direct-instellingen] is ingeschakeld, dan is [Wi-Fi] uitgeschakeld.

Wireless Direct-instellingen

Wireless Direct-instellingen

Als de Wireless Direct-instellingen zijn ingeschakeld, kan het bedieningspaneel als DHCP-server worden gebruikt. Als de client op een netwerk start, wordt de informatie (zoals een IP-adres die vereist is voor netwerkverbinding) automatisch toegewezen.

Standaardinstelling: [UIT]

Configureer alle volgende items om deze functie in te schakelen:

  • Apparaatnaam

    Druk op [Apparaat hernoemen] rechtsboven in het scherm en voer de naam in van het apparaat dat met de client is verbonden.

  • Groepseigenaarmodus

    Geef aan of de Groepseigenaarmodus moet worden ingeschakeld. Als deze instelling is uitgeschakeld, wordt de eenvoudige verbindingsmodus ingeschakeld.

    Standaardinstelling: [UIT]

  • Verbindingswachtwoord

    Voer het wachtwoord in om verbinding te maken met een netwerk.

  • IP-adres DHCP-server

    Voer het IP-adres in van het bedieningspaneel dat door de client als toegangspunt wordt gebruikt.

  • IP-adresbereik DHCP

    Voer het bereik van het IP-adres in dat aan de client is toegewezen. Het IP-adres dat aan de client is toegewezen is gedurende één uur van kracht.

  • Kanaal selecteren

    Selecteer het kaneel voor directe voor directe verbinding van 1 tot 11.

    Standaard: [ch6]

  • Vast SSID

    Geef op of de titeltekst van het SSID moet worden ingesteld als "DIRECT-zV-" of niet. Als deze instelling is uitgeschakeld, worden de twee tekens tussen "-" willekeurig geselecteerd. Deze instelling kan niet worden gewijzigd als [Groepseigenaarmodus] is ingeschakeld.

    Standaardinstelling: [AAN]

  • Peer-to-peer apparaten

    Maak verbindingsinstellingen voor een van de weergegeven apparaten. Deze instelling kan niet worden gewijzigd als [Groepseigenaarmodus] is ingeschakeld.

  • Herinnerde groepen

    Selecteer een groep waarmee moet worden verbonden uit de verbindingsgeschiedenis. Deze instelling kan niet worden gewijzigd als [Groepseigenaarmodus] is ingeschakeld.

Bluetooth

Bluetooth

Geef op of de ingebouwde Bluetooth-interface op het bedieningspaneel ingeschakeld moet worden.

Standaardinstelling: [UIT]

Naar apparaten zoeken

Druk op [Naar apparaten zoeken] rechtsboven in het scherm en zoek vervolgens naar de beschikbare Bluetooth-apparaten.

Beschikbare apparaten

Selecteer een te gebruiken apparaat uit het zoekresultaat met de beschikbare Bluetooth-apparaten.

Gekoppelde apparaten

Selecteer een te gebruiken apparaat uit de verbindingsgeschiedenis van het Bluetooth-apparaat. In de geschiedenis worden de tien apparaten weergegeven die het laatst met het apparaat zijn verbonden.

Proxyinstellingen

Proxy gebruiken

Geeft aan of het bedieningspaneel gebruikmaakt van een proxyserver voor communicatie.

Standaardinstelling: [UIT]

Proxy-adres

Geef het IP-adres van de proxyserver hier op.

Poortnummer

Geef hier het poortnummer op voor communicatie met de proxyserver.

Proxy-uitzonderingen

Geef de adressen op die uitzonderingen zijn, dus die de proxyserver niet gebruiken.

Verificatie inschakelen

Geef aan of proxyverificatie al dan niet gebruikt moet worden.

Standaardinstelling: [UIT]

Log-in gebruikersnaam (optie)

Voer de log-ingebruikersnaam in voor de proxyserver.

Log-in wachtwoord (optie)

Geef het wachtwoord op voor inloggen bij de proxyserver.

Poorttoewijzing voor apparaat

Neem contact op met uw verkoop- of onderhoudsvertegenwoordiger om deze functie te gebruiken.

Instellingen poorttoewijzing

De functie Poorttoewijzing inschakelen geeft u de mogelijkheid om een poort te gebruiken die u vooraf heeft ingevoerd. Door deze poort te gebruiken, kunt u via een LAN-verbinding een verbinding tot stand brengen met het apparaat vanaf een smartphone/tablet. U dient de Wi-Fi-instellingen of de Wireless Direct-instellingen in te schakelen om de functies voor Poorttoewijzing te kunnen gebruiken.

Standaardinstelling: [AAN]