Instellingen voor beheerder
In dit gedeelte worden de instellingen voor [Instellingen voor beheerder] onder [Systeeminstellingen] beschreven.
Gegevensbeheer
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Geh.inst. Autom.verw. | Geef op of bestanden automatisch moeten worden gewist voor elke taak nadat deze zijn afgedrukt vanuit het printerstuurprogramma.
|
Het geheugen wissen | Hier verwijdert u alle gegevens die op het apparaat zijn opgeslagen. Het apparaat initialiseren met de functie Het geheugen wissen |
Alle logboeken verwijderen | Hier verwijdert u alle logboeken die op het apparaat zijn opgeslagen. |
Inst. Overdr.logb. | Dit is een instellingsoptie om de instellingen voor logboekoverdracht uit te schakelen die kunnen worden ingeschakeld op de logboekenverzamelserver. Als u de instellingen voor logboekoverdracht wilt uitschakelen, geeft u [Niet doorsturen] op. Logboekoverdracht naar de logboekverzamelserver uitschakelen |
Verzamellogboekinstellingen | Geef hier aan of de verzameling takenlogboeken, toegangslogboeken en milieuvriendelijke logboeken moet worden geactiveerd.
|
Info app.inst.: Exporteren (geheug.opslagapp.) Info apparaatinstelling: Importeren (geheugenopslagapparaat) Informatie apparaatinstelling: importeerinstelling (server) Informatie app.instelling: importeren uitvoeren (server) | U kunt de apparaatinformatie als informatiebestand voor apparaatinstellingen naar een extern apparaat exporteren, of het geëxporteerde informatiebestand met instellingen naar het apparaat importeren om de vorige instellingen te herstellen. |
Standaardinstellingen bedieningspaneel herstellen | U kunt de instellingen van het bedieningspaneel initialiseren, zoals de instellingen, Home-scherminstellingen en browserinstellingen op het bedieningspaneel. |
Bestandsbeheer
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Coderingsinstellingen apparaatgegevens | Geef hier aan of het adresboek, de verificatie-informatie en de opslagbestanden die op het apparaat zijn opgeslagen, moeten worden gecodeerd. |
Security (Beveiliging)
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Instellingen uitgebreide beveiliging | Geef hier op dat verzonden gegevens van het apparaat en gegevens in het adresboek moeten worden gecodeerd. Voor meer informatie raadpleegt u "De uitgebreide beveiligingsfuncties opgeven" in dit gedeelte. |
Niveau netwerkbeveiliging | Geef het niveau van de netwerkbeveiliging op en pas het beveiligingsniveau aan. Het beveiligingsniveau opgeven met behulp van het bedieningspaneel |
Toegangsbeheerfunctie | Geef aan of de functie alleen moet worden ingeschakeld voor communicatie binnen het opgegeven bereik van IP-adressen (toegangscontrole).
IP-adressen beperken van waaruit apparaten toegang hebben tot het apparaat |
Apparaatcertificaat registreren/verwijderen | Hiermee registreert of verwijdert u een apparaatcertificaat. Een zelfondertekend certificaat/certificaat uitgegeven door een certificeringsinstantie installeren |
Service Modusbeveiliging | Geef aan of het apparaat moet worden vergrendeld als de servicemodus wordt ingeschakeld wanneer een klantmonteur onderhoud en reparaties uitvoert.
Werkzaamheden van de service engineer beperken zonder toezicht van de apparaatbeheerder |
Opslag van aanmeldingsgegevens |
|
Serverinstellingen | Geef aan of de serverfunctie moet worden ingeschakeld voor het bedienen van de webtoepassing. U kunt een servercertificaat installeren voor SSL-communicatie.
|
Installatie-instellingen | Geef op of u de installatie van de toepassing wilt toestaan met de SHA-1-handtekening.
|
De uitgebreide beveiligingsfuncties opgeven
In dit gedeelte worden de instellingen in [Instellingen uitgebreide beveiliging] beschreven. U kunt verzonden gegevens en gegevens in het adresboek coderen. Een beheerder die de instellingen kan wijzigen, is afhankelijk van de instellingsoptie.
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Drivercoderingstoets (Toestemmingen: netwerkbeheerder) | Geef een tekenreeks op om log-in wachtwoorden of bestandswachtwoorden die door elk stuurprogramma zijn verzonden, te decoderen wanneer gebruikersverificatie is opgegeven als AAN. Registreer de coderingssleutel die is opgegeven met het apparaat in het stuurprogramma. |
Driver coderingstoets: Coderingsniveau (Toestemmingen: netwerkbeheerder) | Geef de coderingssterkte op voor het versturen van taken van het stuurprogramma naar het apparaat. Het apparaat bevestigt de coderingssterkte van het wachtwoord dat bij de taak hoort en verwerkt de taak.
Wanneer u [AES] of [DES] selecteert, geeft u de coderingsinstelling met het printerstuurprogramma op. Voor meer informatie over het instellen van het printerstuurprogramma raadpleegt u Help bij het printerstuurprogramma.
|
Weerg. van gebr.inf. bep. (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef op wanneer gebruikersverificatie is ingeschakeld. Geef aan of alle persoonlijke informatie verborgen moet worden weergegeven om de taakgeschiedenis te bevestigen met een netwerkverbinding waarvoor geen verificatie is opgegeven. Bijvoorbeeld de taakgeschiedenis van Web Image Monitor wordt weergegeven als "********".
|
Bestandsbeveiliging verhogen (Toestemmingen: bestandsbeheerder) | Geef aan of de bestanden moeten worden vergrendeld als er tien keer een ongeldig wachtwoord wordt ingevoerd. Zo kunnen bestanden worden beschermd tegen pogingen tot onbevoegde toegang om met willekeurige wachtwoorden het wachtwoord vrij te geven. Als de functie Bestandsbeveiliging verbeteren is opgegeven, wordt het pictogram ( Als bestanden zijn beveiligd, is het zelfs niet mogelijk om de bestanden te selecteren als u het juiste wachtwoord invoert. Ontgrendelen door de bestandsbeheerder is vereist.
|
Huidige Taak Verifiëren (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Dit is een instellingsoptie die moet worden opgegeven wanneer Basisverificatie, Windows-verificatie of LDAP-verificatie is geactiveerd. Geef op of verificatie is vereist voor bewerkingen zoals het annuleren van afdruktaken. Wanneer u [Log-in privilege] opgeeft, kunnen bevoegde gebruikers met rechten om de huidige functie te gebruiken, de taak uitvoeren. Wanneer u [Toegangsprivilege] opgeeft, kunnen gebruikers van de taak en de apparaatbeheerder de taak uitvoeren.
|
@Remote service (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef hier aan hoe de @Remote Service moet worden gebruikt.
|
Firmware bijwerken (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef aan of firmware-updates op het apparaat moeten worden verboden door een servicevertegenwoordiger of via het netwerk.
|
Firmware structuur wijz. (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef aan of wijzigingen in de firmwarestructuur van het apparaat moeten worden voorkomen zonder bevestiging door een apparaatbeheerder. Wanneer u [Verbieden] opgeeft en het apparaat detecteert de structuurwijziging, start het apparaat na verificatie door een apparaatbeheerder. Terwijl de nieuwe firmwareversie op het scherm wordt weergegeven, kan de beheerder bevestigen of de bijgewerkte structuurwijziging is toegestaan.
|
Wachtwoordbeleid (Toestemmingen: gebruikersbeheerder) | Geef aan of de tekst en het aantal tekens voor het gebruikerswachtwoord moeten worden beperkt bij gebruik van Basisverificatie. Geef een wachtwoord op met een combinatie van 2 of meer typen tekens voor [Niveau 1] en 3 of meer typen tekens voor [Niveau 2] en geselecteerd uit de typen die hieronder worden beschreven.
U kunt wachtwoorden opgeven die voldoen aan de voorwaarden qua complexiteit en minimumaantal tekens.
|
Instellingen met SNMPv1, v2 (Toestemmingen: netwerkbeheerder) | Geef aan of het wijzigen van de instellingen op het apparaat door het SNMPv1/v2-protocol moet worden verboden. U kunt de apparaatconfiguratie zonder beheerdersrechten wijzigen, omdat de verificatie niet kan worden uitgevoerd door het SNMPv1/v2-protocol, maar als u [Verbieden] opgeeft, kunt u de wijziging voorkomen die niet door de beheerder is bedoeld.
|
Overtreding wachtwoordinvoer (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef de normen op die door het systeem worden herkend als wachtwoordaanval. Als het aantal verificatieaanvragen groter is dan het aantal dat is opgegeven via de instelling, wordt de toegang vastgelegd in het toegangslogboek en worden de logboekgegevens per e-mail naar de apparaatbeheerder verzonden. U kunt het maximaal toegestane aantal keer toegang tot 100 opgeven en meettijd tot 10 seconden. Als het maximaal toegestane aantal keer toegang is ingesteld op "0", worden wachtwoordaanvallen niet gedetecteerd. Als u vaak e-mailberichten over overtredingen ontvangt, controleer dan de inhoud van de instellingwaarden en bekijk of er iets gewijzigd moet worden.
|
Overtreding Apparaattoegang (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef de normen op die door het systeem worden herkend als toegangsfout. Als het aantal inlogverzoeken groter is dan het aantal dat is opgegeven via de instelling, wordt de toegang geregistreerd in het toegangslogboek en worden de logboekgegevens per e-mail naar de apparaatbeheerder verzonden. Er wordt tevens een bericht weergegeven op het bedieningspaneel en op Web Image Monitor. U kunt het maximaal toegestane aantal keer toegang opgeven tot 500 en de meettijd tot maximaal 10 tot 30 seconden. Als het maximaal toegestane aantal keer toegang is ingesteld op "0", worden toegangsfouten niet gedetecteerd. U kunt ook de reactievertragingstijd voor inlogverzoeken opgeven wanneer een toegangsfout wordt gedetecteerd (Vertragingsduur verificatie) of het aantal aanvaardbare verificatiepogingen (Hostlimiet van gelijktijdige toegang). Als u vaak e-mailberichten over overtredingen ontvangt, controleer dan de inhoud van de instellingwaarden en bekijk of er iets gewijzigd moet worden.
|
Beveil.instel. voor toegangsovertreding (Toestemmingen: apparaatbeheerder) | Geef aan of de onjuiste uitsluiting door de netwerkomgeving moet worden voorkomen. Als u inlogt op het apparaat via een netwerktoepassing, is het mogelijk dat een gebruiker onterecht wordt uitgesloten, omdat het aantal verificatiepogingen van de gebruiker niet overkomt met het pogingen dat is opgegeven in het apparaat. Bijvoorbeeld: de toegang kan geweigerd worden als een afdruktaak die meerdere sets met pagina's bevat, wordt verzonden vanuit een applicatie. Geef in dit geval de instelling op als aan en beheer de uitsluiting op periode, maar niet op basis van tellingen. Wanneer u [Aan] opgeeft, kunt u de periode opgeven om de continue toegang door een gebruiker te weigeren (0 tot 60 minuten). U kunt ook opgeven hoeveel gebruikersaccounts of wachtwoorden kunnen worden beheerd (50 tot 200) en het bewakingsinterval (1 tot 10 seconden).
|
Paneelbesturing op afstand
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Besturing/Monitoren op afstand | Geef het wachtwoord op dat vereist is voor het ontvangen van support op afstand op het apparaat, de duur van een time-out, en andere instellingen. |
Functiebeperking
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Menu beschermen | Geef hier het niveau van toegangsrechten op om wijzigingen aan de instellingen toe te staan voor de afdrukfunctie, die door niet-beheerders kan worden gewijzigd. |
Verificatie/Kosten
Beheerdersverif./Verif. gebruik.beheerder/Verif. toepas.beheerder
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Management beheerdersverificatie Beheerder registreren/wijzigen | Geef aan of een beheerder de instellingen van het apparaat beheert. Registreer de gebruikersnaam en het wachtwoord van de beheerder om te voorkomen dat de instellingen door de andere gebruiker dan de beheerder worden gewijzigd. U kunt vier categorieën beheren: gebruikersbeheer, apparaatbeheer, netwerkbeheer en bestandsbeheer. |
Gebruikersverificatiebeheer | Geef hier de verificatiemethode op om de gebruiker te verifiëren. Als u verificatie opgeeft, kunt u de functies beperken die kunnen worden gebruikt.
Gebruikers verifiëren voor gebruik van het apparaat (gebruikersverificatie) |
Instelling voor invoeren van verificatiewachtwoord | Geef hier aan of dubbel-byte-tekens (DBCS-tekens) voor wachtwoorden kunnen worden gebruikt.
|
Verificatiebeheer voor toepassingen | Dit is een instellingsoptie die moet worden opgegeven wanneer de verificatie is geactiveerd door [Gebruikersverificatiebeheer]. Geef functies op die toegankelijk zijn voor gebruikers zonder dat ze zijn ingelogd op het apparaat. |
Instellingen toepassingsverificatie | Geef rechten op voor het gebruik van toepassingen voor alle gebruikers of per gebruiker. U kunt bijvoorbeeld opgeven dat het gebruik van alle toepassingen met betrekking tot de printer moet worden geblokkeerd of dat alleen een deel van de toepassing met betrekking tot de printer mag worden gebruikt. |
Personalisatie van gebruiker | Geef aan of de indeling van het home-scherm of toepassingsscherm, en de weergegeven taal voor elke log-in gebruiker moet worden opgeslagen.
|
Realm registreren/wijzigen/verwijderen | Registreer de realm die moet worden gebruikt voor Kerberos-verificatie. Zorg dat u zowel de realmnaam als de KDC-servernaam opgeeft wanneer u een realm registreert. |
LDAP-server registreren/wijzigen/verwijderen | U kunt maximaal vijf instellingen voor de LDAP-server registreren. |
Beperking volume printergebruik
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Verbeterde beperking afdrukvolumegebruik | Dit is de instellingsoptie om het maximale afdrukvolumegebruik met de SDK-toepassing te beperken. U kunt het volgende item opgeven:
|
Extern betaalsysteem management
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Extern betaalsysteem management | Geef hier aan of de gebruiker voor elke functie met de sleutelkaart moet worden beperkt. |
Verhoogd extern betaalsysteem management | Geef hier de externe oplaadeenheid op die met de SDK-toepassing wordt gebruikt. |
Automatische firmware-update
Instellingsitems | Omschrijving |
|---|---|
Instellingen automatische firmware-update | Geef op of de firmware automatisch moet worden bijgewerkt.
Als [Instellingen automatische firmware-update] is ingesteld op [Actief], kunt u ook de timers instellen om updates te verbieden. |
Informatie laatste update | Hier wordt informatie over de vorige automatische firmware-update weergegeven. |