GebruikershandleidingIM CW2200

Basisprocedure voor het afdrukken van documenten

U kunt het printerstuurprogramma opgeven en het documentformaat, papiertype en andere instellingen configureren om een document af te drukken.

Belangrijk

  • Indien u een afdruktaak via USB 2.0 stuurt terwijl het apparaat zich in de energiespaarstand of de slaapmodus bevindt, kan er mogelijk een foutmelding verschijnen na voltooiing van de afdruktaak. Als dit het geval is, controleer dan of het document afgedrukt is.

Een document afdrukken in Windows

1Open op de computer een document dat u wilt afdrukken en ga naar het instellingenscherm van het printerstuurprogramma vanuit het afdrukmenu in de toepassing.

De weergaveprocedure van een document varieert afhankelijk van de toepassing.

Bijvoorbeeld: in Microsoft Word/Excel klikt u op [Afdrukken] in het menu [Bestand]. Selecteer het apparaat dat u wilt gebruiken en klik vervolgens op [Eigenschappen van printer].

Illustratie computerscherm

2Geef het documentformaat, het papiertype, de papierinvoerlocatie en andere instellingen op.

U kunt de basisinstellingen configureren met behulp van het tabblad [Standaard].

Illustratie stuurprogrammascherm
  • Taaksoort: Selecteer [Normale afdruk] om onmiddellijk af te drukken.

    U kunt de taak gedeeltelijk afdrukken als test en daarna verdergaan met het afdrukken van de rest van het document (Testafdruk).

    Een gedeeltelijke afdruk maken als test en daarna de rest van het document afdrukken

    U kunt documenten op het apparaat opslaan (Beveiligde afdruk, Uitgestelde afdruk of Opgeslagen afdruk).

    Af te drukken documenten opslaan in het apparaat

  • Documentformaat: Hier kunt u het formaat van het af te drukken document selecteren.

  • Afdrukken op: Hier kunt u het formaat van het te papier selecteren waarop moet worden afgedrukt.

  • Kopieën: Hier kunt u het aantal kopieën invoeren.

  • Afdrukrichting: Geef hier de afdrukrichting van het document op. Selecteer staand of liggend.

  • Papierinvoerlocatie: Selecteer de papierinvoerlocatie waarin het papier is geladen dat u wilt gebruiken. Als u [Pap.inv. autom. select.] selecteert, wordt er automatisch een geschikte papierinvoerlocatie geselecteerd aan de hand van de opgegeven instellingen voor [Afdrukken op] en [Papiersoort].

    • Als u bepaalde papierinvoerlocaties niet wilt gebruiken wanneer [Pap.inv. autom. select.] is opgegeven, stelt u de machine zo in dat deze papierinvoerlocaties niet automatisch worden geselecteerd.

    • Om te voorkomen dat het apparaat automatisch andere papierinvoerlocaties selecteert, schakelt u het wisselen van papierinvoerlocatie uit.

      Instellingen papierinvoerlocatie/papier

  • Papiersoort: Selecteer hier het papiertype dat u wilt gebruiken.

  • Kleurenmodus: Selecteer hier de afdrukkleur.

    U kunt in universele kleuren afdrukken met behulp van de volgende instellingen:

    • Het tabblad [Afbeeldingskwal.][Color Universal Design kleurenpalet:][Aan]

U kunt een aantal geavanceerde instellingen configureren met behulp van de tabbladen [Invoer/Uitvoer] t/m [Afbeeldingskwal.].

Illustratie stuurprogrammascherm

Het waarschuwingspictogram () geeft aan dat er uitgeschakelde items zijn. Klik op het pictogram om de oorzaak te bekijken.

Als u elke functie tot in detail wilt instellen, klikt u op de knop detailinstellingen (Afbeelding van stuurprogrammascherm).

3Na voltooiing van de configuratie klikt u op [OK] om af te drukken.

Opmerking

  • Klik op het scherm [Apparaten en printers] met de rechtermuisknop op het printerpictogram van het apparaat en klik op [Afdrukvoorkeuren] om de standaardwaarden van de printerinstellingen te wijzigen.

  • Wanneer u het stuurprogramma gebruikt dat vanaf de printserver wordt gedistribueerd, worden [Standaardinstellingen] die in de printserver zijn opgegeven, standaard weergegeven.

Een document afdrukken in macOS

In de volgende voorbeeldprocedure wordt macOS 11.2.3 gebruikt. De procedure kan variëren voor verschillende versies.

1Open een document om op de computer af te drukken en klik op [Afdrukken] in het menu [Bestand].

2Selecteer de printer die u gebruikt bij [Printer:].

3Geef het papierformaat, de afdrukrichting en andere instellingen op.

Illustratie stuurprogrammascherm
  • Kopieën: Hier kunt u het aantal kopieën invoeren.

  • Papierformaat: Selecteer hier het formaat van het af te drukken document.

  • Afdrukrichting: Geef hier de afdrukrichting van het document op. Selecteer [Staand] of [Liggend].

4Selecteer een categorie in het pop-upmenu en geef de papierinvoerlocatie en het papiertype op.

Illustratie stuurprogrammascherm

Papierinvoer

  • Alle pagina's van: Selecteer hier de papierinvoerlocatie met het papier dat u wilt gebruiken. Als u [Automatisch selecteren] selecteert, wordt er automatisch een geschikte papierinvoerlocatie geselecteerd aan de hand van het opgegeven papierformaat en -type.

    Wanneer het papier van het opgegeven formaat niet in het apparaat is geplaatst, wordt het afdrukken uitgevoerd volgens de instellingen van het apparaat.

Takenlogboek

Printereigenschappen

Selecteer een categorie in "Functiesets" en geef de instellingen op.

  • Basis

    • Kleurenmodus: Selecteer hier de afdrukkleur.

  • Paper (Papier)

    • Papiersoort: Selecteer hier het papiertype dat u wilt gebruiken.

5Na voltooiing van de configuratie klikt u op [Druk af] om af te drukken.

De standaardwaarden van de printerinstellingen wijzingen (Windows)

1Open het scherm [Apparaten en printers].

Windows 10 (versie 1703 of later), Windows Server 2019

  1. Klik in het menu [Start] op [Windows-systeem] [Configuratiescherm].

  2. Klik op [Apparaten en printers weergeven].

Windows 10 (ouder dan versie 1703), Windows Server 2016

  1. Klik met de rechtermuisknop op [Start] en klik dan op [Configuratiescherm].

  2. Klik op [Apparaten en printers weergeven].

Windows 8.1, Windows Server 2012/2012 R2

  1. In de pictogrambalk klikt u op [Instellingen] [Configuratiescherm].

  2. Klik op [Apparaten en printers weergeven].

2Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van de printer en klik vervolgens op [Printereigenschappen].

3Wijzig de afdrukinstellingen, zoals Kleurmodus of Combineren, om deze te registreren als de standaardwaarden.

4Klik op [Toepassen].