GebruikershandleidingIM C530 series

Netwerkcommunicatie coderen

Om verzonden informatie te beschermen, moet de communicatie tussen computers en externe apparatuur worden gecodeerd.

Gegevens die door het apparaat worden verzonden en ontvangen, kunnen worden onderschept, gekraakt of gemanipuleerd tijdens de verzending. De volgende gegevens kunnen bijvoorbeeld tussen het apparaat en externe apparaten of de computer worden verzonden:

  • Documenten afgedrukt in het bedrijf met behulp van het printerstuurprogramma

  • Documenten die gescand en per e-mail verzonden worden voor gebruik in een vergadering

  • Log-in gebruikersnaam en log-in wachtwoord

Zie de tabel hieronder voor de gegevenscoderingsmethoden.

Te coderen gegevens

Coderingsmethode

Procedure/Referentie

Web Image Monitor

IPP-afdrukken

Windows-verificatie

LDAP-verificatie

Verzending via e-mail

SSL/TLS

Installeer een apparaatcertificaat.

  1. Een zelfondertekend certificaat/certificaat uitgegeven door een certificeringsinstantie installeren

  2. Verzending coderen met SSL/TLS

Apparaatbeheergegevens

SNMPv3

Geef een coderingssleutel op.

  • Gegevens coderen die verzonden zijn met apparaatbeheersoftware via SNMPv3

Verificatie-informatie van afdruktaken

Coderingssleutel stuurprogramma

IPP-verificatie

Coderingssleutel stuurprogramma opgeven

Geef IPP-verificatie op.

  • Het log-in wachtwoord van afdruktaken coderen

Kerberos-verificatiegegevens

Verschilt afhankelijk van de KDC-server

Selecteer een coderingsmethode.

  • Communicatie tussen KDC en het apparaat coderen

Een zelfondertekend certificaat/certificaat uitgegeven door een certificeringsinstantie installeren

U dient een apparaatcertificaat te installeren voor de codering van de communicatie met het apparaat.

Er kunnen twee soorten apparaatcertificaten worden gebruikt: een zelfondertekend certificaat gemaakt door het apparaat en een certificaat dat door een certificeringsinstantie is uitgegeven. Wanneer u een hogere betrouwbaarheid nodig heeft, gebruik dan een certificaat dat uitgegeven is door een certificeringsinstantie.

Afbeelding van het installeren van een zelfondertekend certificaat/certificaat uitgegeven door een certificeringsinstantie
  • Installeer het apparaatcertificaat vanuit Web Image Monitor.

1Log via Web Image Monitor in op het apparaat als de beheerder.

Inloggen op het apparaat als beheerder

2Klik in het menu [Apparaatbeheer] op [Configuratie].

3Klik op [Apparaatcertificaat] in de categorie [Beveiliging].

4In het scherm [Apparaatcertificaat] installeert u een zelfondertekend certificaat of een certificaat dat door een certificeringsinstantie is uitgegeven door de onderstaande instructies te volgen:

Een zelfondertekend certificaat installeren

Maak een zelfondertekend certificaat aan en installeer deze.

  1. Selecteer het nummer in de lijst om een zelfondertekend certificaat aan te maken.

  2. Klik op [Creëren] om de noodzakelijke instellingen op te geven.

    • Algemene naam: Voer hier de naam in van het apparaatcertificaat dat u wilt aanmaken. U moet een naam invoeren.

    • Geef waar nodig [Organisatie], [Organisatorische eenheid] en andere items in.

  3. Klik op [OK].

    "Geïnstalleerd" wordt weergegeven in [Certificaatstatus].

Een certificaat installeren dat door een certificeringsinstantie is uitgegeven

Vraag een apparaatcertificaat aan van een certificeringsinstantie en installeer deze. Volg dezelfde stappen om een tussencertificaat te installeren.

  1. Selecteer het nummer in de lijst om een apparaatcertificaat aan te maken.

  2. Klik op [Verzoek] om de noodzakelijke instellingen op te geven.

  3. Klik op [OK].

    "Verzoeken" wordt weergegeven bij [Certificaatstatus].

  4. Vraag het apparaatcertificaat aan bij de certificeringsinstantie.

    • U kunt vanuit Web Image Monitor geen certificaat bij een certificeringsinstantie aanvragen. Op welke manier het certificaat moet worden toegepast, hangt af van de betreffende certificeringsinstantie. Neem contact op met de certificeringsinstantie voor meer informatie.

    • Voor de toepassing klikt u op het pictogram Details Afbeelding van bedieningspaneel en gebruikt u de informatie die wordt weergegeven op het scherm [Certificaatdetails].

    • Als u meerdere certificaten tegelijk aanvraagt, wordt de certificeringsinstantie wellicht niet weergegeven. Als u een certificaat installeert, moet u de certificaatbestemming en de installatieprocedure goed controleren.

  5. Nadat het apparaatcertificaat is uitgegeven door de certificeringsinstantie, selecteert u het nummer van het uitgegeven certificaat in de lijst in het scherm [Apparaatcertificaat] en klikt u vervolgens op [Installeer].

  6. Voer de inhoud van het apparaatcertificaat in de invoervelden in.

    • Om het tussencertificaat op hetzelfde moment te installeren, voert u ook de inhoud van het tussencertificaat in.

    • Wanneer een tussencertificaat uitgegeven door een certificeringsinstantie niet wordt geïnstalleerd, wordt een waarschuwingsbericht weergegeven tijdens de netwerkcommunicatie. Wanneer een tussencertificaat is uitgegeven door een certificeringsinstantie, moet u het tussencertificaat installeren.

  7. Klik op [OK].

    "Geïnstalleerd" wordt weergegeven in [Certificaatstatus].

5Na het voltooien van de installatie selecteert u het certificaat voor elke toepassing in [Certificaat].

6Klik op [OK].

7Log uit bij het apparaat en sluit vervolgens de webbrowser.

Opmerking

  • Om gegevens in het apparaat af te drukken met behulp van IPP-SSL, moet de gebruiker een certificaat op de computer installeren. Selecteer [Vertrouwde basiscertificeringsinstanties] voor het adres van de certificatiewinkel als er toegang tot het apparaat via IPP plaatsvindt.

  • Om de [Algemene naam] van het apparaatcertificaat te wijzigen wanneer de standaard IPP-poort van Windows wordt gebruikt, verwijdert u eventueel eerder geconfigureerde printers vooraf en installeert u het printerstuurprogramma opnieuw. Ook voor het wijzigen van de instellingen voor gebruikersverificatie (log-in gebruikersnaam en log-in wachtwoord) verwijdert u alle eerder geconfigureerde printers. Wijzig de gebruikersverificatie-instellingen en installeer vervolgens het printerstuurprogramma opnieuw.

Verzending coderen met SSL/TLS

SSL (Secure Sockets Layer) /TLS (Transport Layer Security) is een methode om netwerkcommunicatie te coderen. SSL/TLS voorkomt dat gegevens worden onderschept, gekraakt of gemanipuleerd.

Illustratie van met SSL/TLS gecodeerde communicatie

  1. De computer van de gebruiker vraagt het SSL/TLS-apparaatcertificaat en de openbare sleutel op wanneer toegang tot het apparaat wordt verkregen.

  2. Het apparaatcertificaat en de openbare sleutel worden vervolgens vanaf het apparaat verzonden naar de computer van de gebruiker.

    Afbeelding van het coderen van de transmissie met behulp van SSL/TLS
  3. De gedeelde sleutel die in de computer is aangemaakt, wordt met de openbare sleutel gecodeerd, naar het apparaat gezonden en gedecodeerd met de privésleutel van het apparaat.

    Afbeelding van het coderen van de transmissie met behulp van SSL/TLS
  4. De gedeelde sleutel wordt gebruikt voor gegevenscodering en -decodering, zodat de verzending veilig verloopt.

    Afbeelding van het coderen van de transmissie met behulp van SSL/TLS
  • Om gecodeerde communicatie mogelijk te maken, installeert u vooraf een apparaatcertificaat in het apparaat.

  • Om communicatie met behulp van SSL/TLS mogelijk te maken, schakelt u SSL/TLS als volgt in:

SSL/TLS activeren

1Log via Web Image Monitor in op het apparaat als de beheerder.

Inloggen op het apparaat als beheerder

2Klik in het menu [Apparaatbeheer] op [Configuratie].

3Klik op [SSL/TLS] in de categorie [Beveiliging].

4Selecteer in [SSL/TLS] het protocol om gecodeerde communicatie mogelijk te maken om de details over de communicatiemethode in te stellen.

  • Toestemming SSL-/TLS-communicatie: Selecteer een van de onderstaande communicatiecoderingsmethoden:

    • Prioriteit: Cijfertekst: Hiermee voert u gecodeerde communicatie uit wanneer een apparaatcertificaat is aangemaakt. Wanneer codering niet mogelijk is, communiceert het apparaat in ongecodeerde tekst.

    • Cijfertekst/Cleartext: Hiermee voert u gecodeerde communicatie uit wanneer verbinding met het apparaat wordt gemaakt met behulp van een "https"-adres vanuit een internetbrowser. Communiceert in ongecodeerde tekst wanneer verbinding met het apparaat wordt gemaakt met behulp van een "https"-adres.

    • Alleen cijfertekst: Deze instelling maakt uitsluitend gecodeerde communicatie mogelijk. Wanneer codering om welke reden dan ook niet mogelijk is, kan het apparaat niet communiceren. Wanneer dat het geval is, drukt u op [Systeeminstellingen][Netwerk/Interface][Communicatiebeveiliging][SSL-/TLS-communicatie toestaan] in het bedieningspaneel en wijzigt u de communicatiemethode tijdelijk naar [Cijfertekst/Cleartext] en controleert u vervolgens de instellingen.

  • SSL-/TLS-versie: Geef TLS 1.2, TLS 1.1, TLS 1.0 en SSL 3.0 op om deze optie in of uit te schakelen. Ten minste één van deze protocollen moet worden ingeschakeld.

  • Coderingsniveau-instelling: Geef hier het coderingsalgoritme op dat op AES, 3DES en RC4 moet worden toegepast. U moet tenminste één selectievakje aanvinken.

  • KEY EXCHANGE: Hier kunt u opgeven of het uitwisselen van de RSA-sleutel moet worden in- of uitgeschakeld.

  • DIGEST: Hier kunt u opgeven of SHA-1 DIGEST moet worden in- of uitgeschakeld.

5Klik op [OK].

6Log uit bij het apparaat en sluit vervolgens de webbrowser.

Om communicatie met de SMTP-server te coderen, volgt u de volgende procedure om [Beveiligde verbinding (SSL) gebruiken] te wijzigen in [Aan].

SSL inschakelen voor SMTP-verbinding

1Log in als beheerder op het apparaat via het bedieningspaneel.

Inloggen op het apparaat als beheerder

2Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

3Druk in het instellingenscherm op [Systeeminstellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Verzenden (e-mail/map)][E-mail][SMTP-server].

5In de lijst naast Beveiligde verbinding (SSL) gebruiken, selecteert u [Aan].

Afbeelding van bedieningspaneel
  • Na het voltooien van de configuratie verandert het poortnummer in 465 (SMTP over SSL). Wanneer SMTP over TLS (STARTTLS) voor codering wordt gebruikt, wijzigt u het poortnummer in 587.

  • Wanneer u voor het poortnummer een ander nummer opgeeft dan 465 en 587, wordt de communicatie gecodeerd volgens de instelling op de SMTP-server.

6Druk op [OK].

7Druk op [Home] (Afbeelding van bedieningspaneel), en log vervolgens uit bij het apparaat.

Gegevens coderen die verzonden zijn met apparaatbeheersoftware via SNMPv3

Wanneer apparaten worden gemonitord met behulp van Device Manager NX via een netwerk, kunt u de verzonden gegevens coderen met behulp van het SNMPv3-protocol.

Afbeelding van coderingsgegevens die worden overgebracht met behulp van apparaatbeheersoftware via SNMPv3

1Log in als beheerder op het apparaat via het bedieningspaneel.

Inloggen op het apparaat als beheerder

2Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

3Druk in het instellingenscherm op [Systeeminstellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Netwerk/Interface][SNMPv3-communicatie toestaan].

5In de lijst naast SNMPv3-communicatie toestaan, selecteert u [Alleen codering].

Afbeelding van bedieningspaneel

6Druk op [OK].

7Druk op [Home] (Afbeelding van bedieningspaneel), en log vervolgens uit bij het apparaat.

Opmerking

  • Om vanuit Device Manager NX de instellingen te wijzigen die zijn opgegeven op het apparaat, geeft u een coderingswachtwoord op voor de beheerder in [Beheerder registreren/wijzigen]. Registreer vervolgens het coderingswachtwoord in het SNMP-account van Device Manager NX.

Het log-in wachtwoord van afdruktaken coderen

U kunt het log-in wachtwoord voor het printerstuurprogramma en het wachtwoord voor IPP-afdrukken coderen om de beveiliging tegen het kraken van het wachtwoord te verbeteren.

Afbeelding van het coderen van het inlogwachtwoord van afdruktaken
  • Om vanaf een LAN binnen het kantoor af te drukken, geeft u de coderingssleutel van het stuurprogramma op.

  • Om IPP-afdrukken vanaf een extern netwerk uit te voeren, codeert u het wachtwoord van IPP-afdrukken.

Een coderingssleutel voor een stuurprogramma opgeven om wachtwoorden te coderen

Voer de coderingssleutel die in het apparaat is ingevoerd ook in voor het printerstuurprogramma om wachtwoorden te coderen en decoderen.

1Log in als beheerder op het apparaat via het bedieningspaneel.

Inloggen op het apparaat als beheerder

2Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

3Druk in het instellingenscherm op [Systeeminstellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Instellingen voor beheerder][Beveiliging][Instellingen uitgebreide beveiliging].

5Druk op [Wijzigen] naast Coderingssleutel stuurprogramma.

Afbeelding van bedieningspaneel

6Geef het wachtwoord op dat moet worden gebruikt als stuurprogrammacoderingssleutel, en druk vervolgens op [Done].

7Voer het wachtwoord nogmaals in bij Wachtwoord bevestigen en druk vervolgens op [Done].

8Druk twee keer op [OK].

9Druk op [Home] (Afbeelding van bedieningspaneel), en log vervolgens uit bij het apparaat.

10De beheerder moet de coderingstoets voor het stuurprogramma die op het apparaat is ingesteld aan de gebruikers geven, zodat zij deze op hun computers kunnen registreren.

  • Zorg ervoor dat dezelfde coderingssleutel wordt ingevoerd als die is opgegeven op het apparaat.

  • Wanneer een PCL 6-printerstuurprogramma wordt gebruikt, kunt u de coderingssleutel van het stuurprogramma invoeren in [Printereigenschappen] het tabblad [Geavanceerde opties].

Opmerking

  • Raadpleeg de Help-functie van het printerstuurprogramma voor meer informatie over het opgeven van de coderingssleutel voor het printerstuurprogramma of TWAIN-stuurprogramma.

  • Voor meer informatie over het instellen van de coderingssleutel in het LAN-faxstuurprogramma, zie de Help-functie van het LAN-faxstuurprogramma.

Het wachtwoord van IPP-afdrukken coderen

Wanneer u afdrukt met het IPP-protocol, geeft u de verificatiemethode op in [DIGEST] om het IPP-verificatiewachtwoord te coderen. Registreer de gebruikersnaam en het wachtwoord voor IPP-verificatie apart van de gebruikersgegevens in het adresboek.

1Log via Web Image Monitor in op het apparaat als de beheerder.

Inloggen op het apparaat als beheerder

2Klik in het menu [Apparaatbeheer] op [Configuratie].

3Klik op [IPP-verificatie] in de categorie [Beveiliging].

4Selecteer [DIGEST] bij [Verificatie].

5Voer Gebruikersnaam en Wachtwoord in.

Als u de gebruikersverificatie-informatie op het apparaat wilt gebruiken in plaats van de gebruikersnaam en wachtwoord, klik dan op [Aan] voor [Functie voor gebruikersverificatie van hoofdeenheid].

6Klik op [OK].

7Log uit bij het apparaat en sluit vervolgens de webbrowser af.

Communicatie tussen KDC en het apparaat coderen

U kunt de communicatie tussen het apparaat en de Key Distribution Center-server (KDC) coderen wanneer u Kerberos-verificatie gebruikt met Windows- of LDAP-verificatie om de communicatie te beveiligen.

Het ondersteunde coderingsalgoritme varieert afhankelijk van het type KDC-server.

1Log via Web Image Monitor in op het apparaat als de beheerder.

Inloggen op het apparaat als beheerder

2Klik in het menu [Apparaatbeheer] op [Configuratie].

3Klik op [Kerberos-verificatie] in de categorie "[Apparaatinstellingen]".

4Selecteer het coderingsalgoritme dat moet worden ingeschakeld.

  • Alleen Heimdal ondersteunt DES3-CBC-SHA1.

  • Om DES-CBC-MD5 in Windows Server 2008 R2 of later te gebruiken, schakelt u dit in de instellingen van het besturingssysteem in.

5Klik op [OK].

6Log uit bij het apparaat en sluit vervolgens de webbrowser.