Verbinding maken met een draadloos LAN-netwerk
U kunt het apparaat via uw computer bedienen als deze verbonden is met een toegangspunt van een draadloos LAN-netwerk. Verbind voor normaal gebruik, zoals bij gebruik via alle computers op dezelfde verdieping, het apparaat met een toegangspunt in de infrastructuurmodus.
Geef het land of de regio op waarin het apparaat correct wordt gebruikt voordat u het draadloze LAN gebruikt.
U overtreedt mogelijk de lokale wet- of regelgeving als u de instelling onjuist opgeeft.
Om het land of de regio te specificeren, toon de [systeeminstellingen]
[Interface instellingen]
[Wireless LAN]
[Land / Regio] scherm, en selecteer uw land of regio.
De verbinding configureren in de infrastructuurmodus
Het apparaat ondersteunt WPS (Wi-Fi Protected Setup) voor configuratie.
Als het toegangspunt WPS ondersteunt, kunt u configureren door op de druktoets van het toegangspunt te drukken of door de PIN-code die op het apparaat wordt weergegeven in te geven in het toegangspunt van de computer.
Als het toegangspunt WPS niet ondersteunt of u hier niet zeker van bent, geef dan de SSID of coderingssleutel van het toegangspunt handmatig op.
In beide gevallen kunt u de setup uitvoeren via de Wizard (Oorspronkelijke instellingen) of handmatig de setup uitvoeren via [Systeeminstellingen]. Als u "WPA2" gebruikt als beveiligingsmethode voor het toegangspunt, kunt u de verbinding niet configureren via [Installation Settings]. Configureer de verbinding in dit geval via [Systeeminstellingen].
De infrastructuurmodus configureren van de Wizard
De infrastructuurmodus configureren via [Netwerkinstellingen] van [Installation Settings].
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Druk op [Basisinstellingen bij installatie]
[Installation Settings].

Druk op [Netwerkinstellingen].

Selecteer [Wireless LAN] en druk daarna op [Volgende].

Een verbindingsmethode selecteren.
Selecteer een van de methoden uit [Netwerk], [Druktoets] en [PIN-code].
Als u [Netwerk] selecteert
Selecteer een toegangspunt of druk op [Overig].
Selecteer een toegangspunt dat u wil gebruiken uit de lijst met toegangspunten om een toegangspunt te selecteren. Geef de beveiligingsmethode en het wachtwoord op als het sleutelsymbool wordt weergegeven. Geef de naam van het netwerk, de beveiligingsmethode en het wachtwoord van het toegangspunt op dat gebruikt zal worden als u [Overig] selecteert.
Als u [Druktoets] selecteert
Druk, overeenkomstig de instructie op het scherm, op de DRUKTOETS van het toegangspunt (router) om verbinding met het netwerk te maken.
Als u [PIN-code] selecteert
Registreer, overeenkomstig de instructies op het scherm, de PIN-code die weergegeven wordt op het scherm van het apparaat op het toegangspunt (router). Gebruik de computer die met het toegangspunt verbonden is om de PIN-code in te geven. Voor meer informatie over het invoeren van de PIN-code met de computer, zie de gebruikershandleiding van het toegangspunt.
Druk na het voltooien van de configuratie op [Volgende].
Geef op het scherm voor "Instellingen rechtstreekse verbinding" op of een directe verbinding moet worden geactiveerd.

Als een directe verbinding geactiveerd is, heeft u toegang tot het apparaat via een smartapparaat. Ga verder met het instellen van de USB-verbinding zoals nodig.
Druk op [OK].
Druk na het voltooien van de configuratie op [Home] (
)
De infrastructuurmodus configureren via Systeeminstellingen
Configureer de infrastructuurmodus via [Interface instellingen] van de [Systeeminstellingen]. Als uw toegangspunt WPS ondersteunt, hoeft u de coderingssleutel of beveiligingsmethode van het toegangspunt niet op te geven.
De verbinding configureren met WPS
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Druk op [Apparaateigenschappen].
Druk op [Systeeminstellingen]
[Interface instellingen]
[Wireless LAN].
Druk op [Wireless LAN: Eenv. installatie/Rechtstr. verbinding].

Met behulp van de knop WPS
Gebruik de WPS-knop als het toegangspunt zich op een armlengte bevindt.
Druk op de [Druktoets].
Druk op [Verbinden] en druk daarna binnen de 2 minuten op de WPS-knop op het toegangspunt.
Het verbindingsbericht wordt weergegeven.
De PIN-code gebruiken
Gebruik de PIN-code als het toegangspunt zich buiten uw bereik bevindt, zoals op een hoge muur of bovenop een rek, of het apparaat niet verbonden kan worden met het toegangspunt door middel van de WPS-knop.
Bereid een computer voor die verbinding kan maken met het toegangspunt.
Druk op het bedieningspaneel van het apparaat op [Ingeschrevene]
[Verbinden].
Open het beheerscherm van het toegangspunt op de computer en voer de PIN-code in die op het apparaat wordt weergegeven.
Het verbindingsbericht wordt weergegeven.
Voor meer informatie over het invoeren van de PIN-code met de computer, zie de gebruikershandleiding van het toegangspunt.
Druk na het voltooien van de configuratie op [Home] (
)
De verbinding handmatig configureren
Bevestig de SSID, coderingssleutel en beveiligingsmethode die in het toegangspunt zijn opgegeven en volg daarna onderstaande procedure.
De coderingssleutel kan geschreven zijn als "netwerksleutel", "PSK" of "wachtwoordzin".
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Druk op [Apparaateigenschappen].
Druk op [Systeeminstellingen]
[Interface instellingen]
[Wireless LAN].
Druk op [SSID-instelling] en voer daarna de SSID in die is opgegeven in het toegangspunt.

Druk op [Beveiligingsmethode] en selecteer daarna de beveiligingsmethode die is opgegeven in het toegangspunt.

Voer de coderingssleutel in die is opgegeven in het toegangspunt als u [WEP] heeft geselecteerd.
Als u [WPA2] heeft geselecteerd, selecteer dan de authenticatiemethode de is opgegeven in het toegangspunt ([WPA2-PSK] of [WPA2]) en voer daarna de coderingssleutel in.
Druk op [Signaal wireless LAN] om de status van de verbinding te controleren.

Druk na het voltooien van de configuratie op [Home] (
)
De modus Ad-hoc gebruiken
Configureer de modus ad-hoc in [Interface instellingen] van de [Systeeminstellingen] om het apparaat met de computer te verbinden zonder toegangspunt.
Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Druk op [Apparaateigenschappen].
Druk op [Systeeminstellingen]
[Interface instellingen]
[Wireless LAN].
Druk op [Communicatiemodus] en druk daarna op [802.11 Ad-hoc modus].

Druk op [OK].
Druk op [SSID-instelling], en geef de SSID in.

De SSID die hier wordt ingevoerd wordt op de computer weergegeven.
Druk op [Ad-hoc Channel] en selecteer het kanaal dat moet worden gebruikt.
Selecteer het kanaal dat geschikt is voor het type van draadloos LAN-netwerk dat op de computer wordt ondersteund. De beschikbare kanalen zijn afhankelijk van het land dat is geselecteerd in de basisinstellingen.
IEEE 802.11 b (2.4 GHz)
1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11
IEEE 802.11a (5 GHz)
36, 40, 44, 48
Wijzig het kanaal als de verbinding zwak is of de communicatiesnelheid zeer laag is.
Druk op [Beveiligingsmethode], selecteer [WEP] uit de beveiligingsmethoden en voer daarna de coderingssleutel in.
Druk op [Signaal wireless LAN] om de status van de verbinding te controleren.

Druk na het voltooien van de configuratie op [Home] (
)