GebruikershandleidingIM 2702

Gebruikers verifiëren voor gebruik van het apparaat (gebruikersverificatie)

"Gebruikersverificatie" is een systeem om gebruikers te verifiëren en ze rechten te geven voor het gebruik van het apparaat. Hiervoor moet een verplichte tekst in het apparaat worden ingevoerd: de log-in gebruikersnaam of het log-in wachtwoord om een gebruiker te verifiëren.

Afbeelding van de gebruikersverificatie

Gebruikersverificatiemethode

Er zijn vier verschillende methoden voor gebruikersverificatie, waaronder basisverificatie. Deze vorm van verificatie beperkt het gebruik van het apparaat en methoden die een verificatieserver in het netwerk gebruiken. Selecteer een methode op basis van de gebruiksvoorwaarde of het aantal gebruikers.

Gebruikersverificatiemethode

Uitleg

Gebruikerscodeverificatie

Verificatie wordt uitgevoerd aan de hand van een gebruikerscode van 8 cijfers.

Wanneer gebruikerscodeverificatie wordt opgegeven, vraagt het apparaat gebruikers de gebruikerscode in te voeren voordat zij het apparaat kunnen gebruiken.

Meerdere gebruikers kunnen dezelfde gebruikerscode gebruiken.

Basisverificatie

Verificatie wordt uitgevoerd met behulp van de log-in gebruikersnaam en het log-in wachtwoord die in het adresboek op het apparaat zijn opgeslagen.

Wanneer basisverificatie wordt opgegeven, vraagt het apparaat u de inloggegevens in te voeren om het apparaat te kunnen gebruiken.

Windows-verificatie

Verificatie wordt uitgevoerd met behulp van het account dat in de Active Directory van de Windows-server is opgeslagen.

Wanneer Windows-verificatie wordt opgegeven, vraagt het apparaat u de inloggegevens in te voeren om het apparaat te kunnen gebruiken.

LDAP-verificatie

Verificatie wordt uitgevoerd met behulp van de gebruikersgegevens die in de LDAP-server zijn opgeslagen.

Wanneer LDAP-verificatie wordt opgegeven, vraagt het apparaat u de inloggegevens in te voeren om het apparaat te kunnen gebruiken.

  • In Windows- of LDAP-verificatie kan het apparaat u verifiëren zonder uw gebruikersgegevens handmatig in het adresboek van het apparaat te registreren, omdat de gebruikersgegevens in de server automatisch op het apparaat worden geregistreerd.

  • In Windows- of LDAP-verificatie kunt u uw gebruikersgegevens centraal in de server beheren. U kunt ook altijd het adres van de server gebruiken als de afzender (van) van e-mails die vanuit het apparaat worden verzonden. Deze functie is handig om gegevenslekken te vermijden door foutieve invoer van gegevens of vervalsing van adresgegevens door een onbevoegde gebruiker.

  • Wanneer de verificatiemethode van Gebruikerscodeverificatie wordt gewijzigd in een andere methode, wordt de gebruikerscode gebruikt als de log-in gebruikersnaam. In dat geval wordt het log-in wachtwoord niet opgegeven. Om onbevoegd gebruik te voorkomen, verwijdert u onnodige gebruikersgegevens en stelt u een wachtwoord in voor de overige gebruikers.

Opmerking

  • Wanneer gebruikersverificatie niet kan worden uitgevoerd vanwege een probleem met het apparaat of het netwerk, kan de beheerder van het apparaat de gebruikersverificatie tijdelijk uitschakelen zodat het apparaat kan worden gebruikt. Neem deze maatregel alleen in geval van nood.

Gebruikerscodeverificatie opgeven

Selecteer [Gebruikerscodeverificatie] in [Gebruikersverificatiebeheer] en stel de functies in die moeten worden beperkt.

1Log in als beheerder op het apparaat via het bedieningspaneel.

2Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

3Druk op [Apparaateigenschappen] op het instellingenscherm.

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Systeeminstellingen][Beheerderstoepassingen][Gebruikersverificatiebeheer] om het instellingenscherm voor gebruikersverificatiebeheer weer te geven.

5Druk op [Gebruikerscodeverificatie], en druk vervolgens op [Verificatie-informatie].

Afbeelding van bedieningspaneel

6Druk op [Overige beschikbare functies].

7Selecteer de functies die u wilt beperken en druk vervolgens op [OK].

Geef op of u Gebruikerscodeverificatie op voor elke functie.

Wanneer de gebruikerscode van het printerstuurprogramma automatisch wordt geregistreerd, selecteert u [Printer: PC Control] bij "Printer". Geef de gebruikerscode op die geregistreerd staat in [Systeem] voor het printerstuurprogramma.

Wanneer [Printer: PC Control] geselecteerd is, wordt de gebruikerscode die in het printerstuurprogramma is opgegeven, automatisch geregistreerd in het adresboek en wordt uitgesloten van de beperking voor afdrukvolumes. Om het afdrukvolumegebruik te beperken, selecteert u iets anders dan [Printer: PC Control].

Het maximale afdrukvolumegebruik per gebruiker opgeven

8Druk op [Verif. afdruktaak].

Geef het beveiligingsniveau voor afdruktaken op met behulp van het printerstuurprogramma.

Een afdruktaak alleen uitvoeren met verificatie-informatie

9Druk op [OK].

10Druk op [Afsluiten][OK].

11Druk op [Afsluiten] totdat het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven en druk vervolgens op [Ja] om uit te loggen op het apparaat.

Het scherm Home wordt weergegeven.

Wanneer de registratie van de gebruikersgegevens niet voltooid is, registreer de gebruiker dan in het adresboek en geef de gebruikerscode op.

De gebruikerscode in het adresboek registreren

Basisverificatie opgeven

Selecteer [Basisverificatie] in [Gebruikersverificatiebeheer], en registreer de standaardwaarden van de beschikbare functies voor elke gebruiker.

1Log in als beheerder op het apparaat via het bedieningspaneel.

2Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

3Druk op [Apparaateigenschappen] op het instellingenscherm.

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Systeeminstellingen][Beheerderstoepassingen][Gebruikersverificatiebeheer] om het instellingenscherm voor gebruikersverificatiebeheer weer te geven.

5Druk op [Basisverificatie] en vervolgens op [Verificatie-informatie].

Afbeelding van bedieningspaneel

6Druk op [Overige beschikbare functies].

7Selecteer de functies die u wilt beperken en druk vervolgens op [OK].

Geef op welke functies er beschikbaar zijn voor de gebruiker voor elke functie.

8Druk op [Verif. afdruktaak].

Geef het beveiligingsniveau voor afdruktaken op met behulp van het printerstuurprogramma.

Een afdruktaak alleen uitvoeren met verificatie-informatie

9Druk op [OK].

10Druk op [Afsluiten][OK].

11Druk op [Afsluiten] totdat het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven en druk vervolgens op [Ja] om uit te loggen op het apparaat.

Het scherm Home wordt weergegeven.

Wanneer de registratie van de gebruikersinformatie niet voltooid is, registreert u de gebruiker in het adresboek en geeft u de inloggegevens op.

Een gebruiker in het adresboek registreren en de inloggegevens opgeven

Opmerking

  • De log-in gebruikersnaam en het log-in wachtwoord kunnen worden gebruikt om de gebruiker in de SMTP- of de LDAP-server te verifiëren of om gedeelde mappen te verifiëren.

  • Gebruik een andere gebruikersnaam voor de aanmelding dan "andere", "admin", "supervisor" of "HIDE***". (Voer een optionele tekenreeks in voor "***".) U kunt deze gebruikersnamen niet gebruiken voor verificatie, omdat ze al gebruikt worden in het apparaat.

Windows-verificatie instellen

In [Gebruikersverificatiebeheer], selecteert u [Windows-verificatie] om de gegevens te registreren die nodig zijn voor verificatie in de Windows-server.

Belangrijk

1Log in als beheerder op het apparaat via het bedieningspaneel.

2Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

3Druk op [Apparaateigenschappen] op het instellingenscherm.

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Systeeminstellingen][Beheerderstoepassingen][Gebruikersverificatiebeheer] om het instellingenscherm voor gebruikersverificatiebeheer weer te geven.

5Druk op [Windows-verificatie], en druk vervolgens op [Verificatie-informatie].

Afbeelding van bedieningspaneel

6Registreer de verificatieserver en geef de bruikbare functies op.

Afbeelding van bedieningspaneel
  • Kerberos-verificatie

    Als u Kerberos-verificatie wilt inschakelen, drukt u op [Aan], en selecteert u vervolgens de domeinnaam die u wilt verifiëren in [Domeinnaam].

    Om Kerberos-verificatie uit te schakelen, drukt u op [Uit], en voert u de domeinnaam in die moet worden geverifieerd bij [Domeinnaam].

  • Verif. afdruktaak: Hier kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.

    Een afdruktaak alleen uitvoeren met verificatie-informatie

  • Gebr. beveil. verbinding (SSL): Om communicatiesignalen te coderen, drukt u op [Aan].

  • Groep programmeren/wijzign: Wanneer er globale groepen zijn geregistreerd, kunt u de bruikbare functies voor elke globale groep opgeven*. Druk op [Niet geprogrammeerd] en voer dezelfde naam in als de naam die in de server geregistreerd staat om de beschikbare functies op te geven.

    Gebruikers die zijn geregistreerd in meerdere groepen, kunnen alle functies gebruiken die beschikbaar zijn voor deze groepen.

    Een gebruiker die in geen enkele groep geregistreerd is, kan de autoriteit gebruiken die opgegeven is in [*Standaardgroep]. Standaard zijn alle functies beschikbaar voor leden van de standaardgroep.

    • Overige beschikbare functies: Hier kunt u de functies opgeven die beschikbaar zijn voor elke groep. In "Kopiëren" of "Printer" kunt u opgeven of de gebruiker alle kopieer- of printerfuncties kan gebruiken of alleen in zwart-wit of met twee kleuren kan afdrukken.

  • Groepen verwijderen: onnodige groepen verwijderen.

7Druk op [OK].

8Druk op [Afsluiten][OK].

9Druk op [Afsluiten] totdat het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven en druk vervolgens op [Ja] om uit te loggen op het apparaat.

Het scherm Home wordt weergegeven.

LDAP-verificatie instellen

In [Gebruikersverificatiebeheer], selecteert u [LDAP-verificatie] om de gegevens te registreren die nodig zijn voor verificatie in de LDAP-server.

Belangrijk

1Log in als beheerder op het apparaat via het bedieningspaneel.

2Druk op het Home-scherm op [Instellingen].

Afbeelding van bedieningspaneel

3Druk op [Apparaateigenschappen] op het instellingenscherm.

Afbeelding van bedieningspaneel

4Druk op [Systeeminstellingen][Beheerderstoepassingen][Gebruikersverificatiebeheer] om het instellingenscherm voor gebruikersverificatiebeheer weer te geven.

5Druk op [LDAP-verificatie] en vervolgens op [Verificatie-informatie].

Afbeelding van bedieningspaneel

6Selecteer de verificatieserver en geef de bruikbare functies op.

Afbeelding van bedieningspaneel
  • LDAP Servers: Hier kunt u de LDAP-server selecteren die moet worden geverifieerd.

  • Verif. afdruktaak: Hier kunt u het beveiligingsniveau opgeven voor afdruktaken die gebruikmaken van het printerstuurprogramma.

    Een afdruktaak alleen uitvoeren met verificatie-informatie

  • Overige beschikbare functies: Hier kunt u de functies opgeven die beschikbaar zijn voor de gebruiker. In "Kopiëren" of "Printer" kunt u opgeven of de gebruiker alle kopieer- of printerfuncties kan gebruiken of alleen in zwart-wit of met twee kleuren kan afdrukken.

  • Log-in naam eigenschap: U kunt dit gebruiken als een zoekcriterium om gebruikersinformatie op te halen. U kunt een zoekfilter aanmaken op basis van de log-in gebruikersnaam, een gebruiker selecteren en vervolgens de gebruikersinformatie oproepen van de LDAP-server om deze over te brengen naar het adresboek van het apparaat.

    Wanneer meerdere inlogeigenschappen worden gescheiden door een komma (,), levert een zoekopdracht treffers op wanneer een inlognaam voor een of beide eigenschappen wordt ingevoerd.

    Wanneer twee inlognamen worden ingevoerd, gescheiden door een gelijkteken (=), (bijvoorbeeld: cn=abcde, uid=xyz), toont de zoekopdracht alleen treffers voor een overeenkomst van de eigenschappen van beide inlognamen. Deze zoekfunctie kan worden toegepast wanneer "Cleartext-verificatie" is geselecteerd.

  • Unieke eigenschap: Geef dit op om te zorgen dat de gebruikersinformatie in de LDAP-server gelijk is aan die van het apparaat. Een gebruiker van wie de unieke eigenschap in de LDAP-server is geregistreerd en die overeenkomt met die van een gebruiker die in het apparaat is geregistreerd, wordt beschouwd als dezelfde gebruiker in dat apparaat. Geef de eigenschap die gebruikt wordt voor unieke informatie in de server op als de unieke eigenschap. U kunt "cn" of "employeeNumber" invoeren om als "serialNumber" of "uid" te gebruiken, zolang het maar uniek is.

7Druk op [OK].

8Druk op [Afsluiten][OK].

9Druk op [Afsluiten] totdat het bevestigingsdialoogvenster wordt weergegeven en druk vervolgens op [Ja] om uit te loggen op het apparaat.

Het scherm Home wordt weergegeven.