Configureer de instellingen voor Schermfunctie-instellingen van het Smart Operation Panel in Web Image Monitor.
Opmerking
U kunt weergavetalen instellen die kunnen worden gewijzigd.
Geef op of de schermverlichting moet worden uitgeschakeld wanneer er langer dan 1 minuut geen activiteit is geweest.
Geef aan of u alle toepassingen die bij een bepaalde functie horen wilt verbergen.
Geef de periode op waarin een bericht moet worden weergegeven en waarna het volgende bericht in beeld moet komen.
Geef aan of de functietoetsen moeten worden weergegeven in de systeembalk of dat de toetsen en letters moeten worden vergroot.
Geef aan of u de klok of de resterende toner wilt weergeven.
Bepaal of de functietoetsen moeten worden ingeschakeld. Indien de functietoetsen zijn uitgeschakeld, zijn Functietoets 1 t/m Functietoets 3 niet beschikbaar.
Voer de naam in met maximaal 64 tekens die wordt weergegeven voor de functietoets.
Geef op of de terugkeerfunctie moet worden ingeschakeld, waarmee de gebruiker terug naar het vorige scherm kan keren tijdens het gebruik van toepassingen. Zelfs wanneer deze functie is ingeschakeld, kan deze niet van toepassing zijn. Dit is afhankelijk van schermen zoals die voor de bovenpagina van een toepassing of foutmeldingsschermen. Wanneer deze functie is uitgeschakeld, wordt er een fouttoon afgespeeld wanneer u op [Terug] drukt.
Ongeacht of deze instelling is in- of uitgeschakeld, is deze handeling altijd ingeschakeld voor de standaard Android-appsschermen of schermfunctie-instellingen.
Selecteer het type toetsenbord dat moet worden gebruikt.
Selecteer het type toetsenbord dat standaard moet worden gebruikt.
Geef aan of u iWnn IME wilt gebruiken.
Selecteer de opstartmodus voor het bedieningspaneel.
Geef aan of het apparaat automatisch uit de slaapstand moet worden gehaald wanneer het apparaat wordt benaderd vanaf het mobiele apparaat.
Geef op of de SD-kaartsleuf moet worden ingeschakeld wanneer u de functies op het bedieningspaneel gebruikt.
Geef op of de USB-geheugensleuf moet worden ingeschakeld wanneer u de functies op het bedieningspaneel gebruikt.
Geef aan of u Help wilt weergeven op basis van het weergegeven scherm.
Pas het volume aan van het geluid dat wordt afgespeeld op het bedieningspaneel.
Geef het meldingsgeluid en de operationele geluiden op.
Selecteer de netwerkinterface voor het bedieningspaneel.
Geef op of er gecommuniceerd moet worden via de ingebouwde Wi-Fi-interface op het bedieningspaneel of via de netwerkinterface van het apparaat.
Geef op of de ingebouwde Wi-Fi-interface op het bedieningspaneel moet worden ingeschakeld.
Geef aan of Wireless Direct-communicatie moet worden ingeschakeld.
Indien deze instelling is ingeschakeld, kan het bedieningspaneel als DHCP-server worden gebruikt. Wanneer het wireless LAN-apparaat (clientapparaat) binnen een netwerk wordt opgestart, wordt de informatie die nodig is voor een netwerkverbinding zoals een IP-adres automatisch toegewezen.
Geeft de naam van het apparaat weer dat is verbonden met het wireless LAN-apparaat (clientapparaat).
Geef aan of de Groepseigenaarmodus moet worden ingeschakeld.
Als deze instelling is ingeschakeld, functioneert het apparaat op eenzelfde soort manier als een toegangspunt om met meerdere wireless LAN-apparaten te communiceren (clientapparaten).
Voer het wachtwoord in om verbinding met een netwerk te maken.
Voer het IP-adres van het bedieningspaneel in dat wordt gebruikt als toegangspunt door het wireless LAN-apparaat (clientapparaat).
Geeft het bereik van het IP-adres weer dat is toegewezen aan het wireless LAN-apparaat (clientapparaat). Het IP-adres dat is toegewezen aan de client is gedurende 1 uur actief.
Selecteer het kanaal voor directe verbinding.
Geef op of de koptekst van de SSID moet worden ingesteld op "DIRECT-zV-". Als deze instelling is uitgeschakeld, worden de twee tekens tussen "-" willekeurig toegewezen. Deze instelling kan niet worden gewijzigd indien Groepseigenaarmodus is ingeschakeld.
Wanneer u de poorttoewijzingsfunctie inschakelt kunt u een poort gebruiken die u vooraf heeft opgegeven. Door deze poort te gebruiken, kunt u verbinding met het apparaat maken vanaf een smartphone/tablet zonder gebruik te maken van een LAN. U moet de Wi-Fi-instellingen inschakelen of de Wireless Direct-instellingen om de poorttoewijzingsfunctie te kunnen gebruiken.
Geef op of het bedieningspaneel een proxyserver gebruikt voor communicatie.
Voer het IP-adres van de proxyserver in.
Voer het poortnummer in voor communicatie met de proxyserver.
Voer de adressen in die uitzonderingen zijn, waardoor ze de proxyserver niet gebruiken.
Geef aan of proxyverificatie moet worden toegepast.
Geef op of de ingebouwde Bluetooth-interface op het bedieningspaneel moet worden ingeschakeld.
Geeft de naam weer van het apparaat dat is verbonden met andere apparaten waarop Bluetooth is geactiveerd wanneer de functie Bluetooth is ingeschakeld.
Geef op hoe lang het duurt voordat andere apparaten waarop Bluetooth is ingeschakeld het bedieningspaneel detecteren. Nadat de opgegeven tijd is verstreken, wordt het bedieningspaneel automatisch niet meer detecteerbaar en wordt het niet weergegeven als ontkoppeld apparaat met Bluetooth.
Bepaal of de serverfunctie moet worden ingeschakeld.
Geef aan of installatie is toegestaan van de toepassing met de SHA-1-handtekening.
Geef op of tekens van twee bytes zijn toegestaan voor wachtwoorden.
Geef op of de instellingen van elke gebruiker moeten worden gebruikt wanneer de gebruiker inlogt op het apparaat.
VernieuwenKlik hierop om de momenteel weergegeven informatie bij te werken.
Klik hierop om de instellingen door te voeren.
Klik hierop om de instellingen te annuleren.