SNMPv3
Apparaatbeheer > Configuratie > Netwerk > SNMPv3

Instellingen voor SNMPv3 opgeven.

Opmerking

• De instellingen die hier zijn geconfigureerd, zijn gerelateerd aan de volgende interfaces:
  Ethernet en wireless LAN.
• De instellingen op deze pagina kunnen worden gewijzigd door de volgende beheerder:
  • Netwerkbeheerder (alle items behalve de items die van toepassing zijn voor het toegangstype Apparaatbeheerder)
  • Apparaatbeheerder (items die van toepassing zijn voor het toegangstype Apparaatbeheerder)

SNMP

Bepaal of u SNMP voor de interfacekaart(en) op "Actief" of "Inactief" wilt instellen.

Opmerking

• Deze instelling wordt gebruikt voor SNMP v1, v2 en v3. Als Inactief is geselecteerd, worden SNMP v1, v2 en v3 allemaal uitgeschakeld. Deze instelling wordt weergegeven in de lijst SNMP op de pagina Configuratie: Netwerk: SNMP.

Protocol

Instellingen opgeven voor het transportprotocol dat door SNMP wordt gebruikt.

Opmerking

• Deze instelling wordt gebruikt voor SNMP v1, v2 en v3. Deze instelling wordt weergegeven in de lijst Protocol op de pagina Configuratie: Netwerk: SNMP.

IPv4

Bepaal of u IPv4 op "Actief" of "Inactief" wilt instellen.

IPv6

Bepaal of u IPv6 op "Actief" of "Inactief" wilt instellen.

SNMPv3-instelling

SNMPv3-functie

Bepaal of u SNMPv3 op "Actief" of "Inactief" wilt instellen.

SNMPv3 Trap-communicatie

Bepaal of SNMPv3 trap moet worden verzonden.

Contextnaam

Geeft de contextnaam weer van het apparaat.
De contextnaam is vast ingesteld op "GWNCS".

Verificatie-algoritme

Selecteer een verificatie-algoritme voor SNMPv3.

Coderingsalgoritme

Selecteer een coderingsalgoritme voor SNMPv3.

Machtiging SNMPv3-communicatie

Selecteer een coderingsmodus voor communicatie met SNMPv3.

Opmerking

• Om gecodeerde gegevens te kunnen verzenden, moet een coderingswachtwoord worden toegewezen aan elke account die via SNMPv3 toegang heeft tot het apparaat.

SNMPv3 Trap communicatie-instelling

Geef het IP-adres op van de bestemmingshost waarnaar SNMPv3 trap wordt verzonden, en geef de account van de verzender op. Maximaal vijf adressen kunnen worden ingesteld.

Account

Voer de gebruikersnaam in van de apparaatbeheerder of gebruikersaccount die moet worden gebruikt als afzender (maximaal 32 tekens).

Opmerking

• Als u een andere gebruikersnaam invoert dan de gebruikersnaam die voor de account werd opgegeven, is geen SNMPv3-communicatie mogelijk.
• Een beheerdersaccount wordt geregistreerd op de pagina Apparaatbeheer: Configuratie: Apparaatinstellingen: Beheerder programmeren/wijzigen. Selecteer een toegangstype voor de beheerderaccount in het gebied Account (Netwerkbeheerder) / (Apparaatbeheerder) zoals hieronder wordt beschreven.
• Een Gebruikersaccount wordt geregistreerd in de zone Account (Gebruiker), zoals hierna beschreven. De standaardnaam voor de Gebruikersaccount is "initial".

Protocoltype, Actief/Inactief

Instellingen opgeven voor het transportprotocol dat door SNMPv3 trap wordt gebruikt.

Adres manager

Geef het adres van de hostcomputer op, conform het gebruikte protocol.

Account (Gebruiker)

Configureer een Gebruikersaccount voor toegang tot het apparaat via SNMPv3:

Accountnaam (Gebruiker)

Voer een gebruikersnaam in voor de Gebruikersaccount (maximaal 32 alfanumerieke tekens). De standaardnaam voor de Gebruikersaccount is "initial".

Wachtwoordverificatie (Gebruiker)

Voer een wachtwoord in voor de Gebruikersaccount (maximaal 32 alfanumerieke tekens). Het wachtwoord is hoofdlettergevoelig. De beperking van het minimum aantal tekens varieert, afhankelijk van de instellingen voor wachtwoordbeleid op het apparaat.

Coderingswachtwoord (Gebruiker)

Voer een wachtwoord in om het wachtwoord voor de Gebruikersaccount te coderen (maximaal 32 alfanumerieke tekens). Het coderingswachtwoord is hoofdlettergevoelig.

Opmerking

• Als SNMPv3-codering is uitgeschakeld, kan het wachtwoord van de gebruikersaccount niet worden gecodeerd, ongeacht of een wachtwoord is opgegeven in het vak Coderingswachtwoord. U kunt aangeven of SNMPv3-codering op de printer actief of inactief is. Voor meer informatie, zie de Gebruiksaanwijzing die is meegeleverd met dit apparaat.

Toegangstype (Gebruiker)

In de lijst selecteert u een toegangstype voor de Gebruikersaccount voor toegang tot het apparaat.

Account (Netwerkbeheerder)

Toegangstype (Netwerkbeheerder)

Selecteer in de lijst een toegangstype voor de Netwerkbeheerderaccount voor toegang tot het apparaat.

Account (Apparaatbeheerder)

Toegangstype (Apparaatbeheerder)

Selecteer in de lijst een toegangstype voor de Apparaatbeheerderaccount voor toegang tot het apparaat.

Knoppen

Vernieuwen

Klik hierop om de momenteel weergegeven informatie bij te werken.

Opmerking

• Voordat u de instellingen invoert, klikt u op Vernieuwen om de huidige status van het apparaat op te vragen.

OK

Klik hierop om de instellingen door te voeren.

Annuleren

Klik hierop om de instellingen te annuleren.