Gebruiker wijzigen (Handmatige invoer)
Apparaatbeheer > Adresboek > Gebruiker wijzigen (Handmatige invoer)

Gebruik deze pagina om de gegevens van geregistreerde gebruikers te wijzigen.

Opmerking

Registratienummer

Geeft het registratienummer weer dat voor de gebruiker is ingesteld. U kunt een waarde invoeren tussen 1 en 50000.

Naam

Geeft de gebruikersnaam weer. U kunt maximaal 20 tekens invoeren.

Toetsweergave

Geeft de naam weer die wordt getoond op het bedieningspaneel van het apparaat. U kunt maximaal 16 tekens invoeren.

Opmerking

Titel

Naar de bovenkant van de pagina

Titel 1

Selecteer het bijbehorende tabblad, als u Titel 1 gebruikt.

Titel 2

Selecteer het bijbehorende tabblad, als u Titel 2 gebruikt.

Titel 3

Selecteer het bijbehorende tabblad, als u Titel 3 gebruikt.

Toevoegen aan frequentie

Geef aan of u wilt registreren op de pagina Frequentie.

Verificatie informatie

Naar de bovenkant van de pagina

Verificatie informatie bij inloggen

Voer de informatie in voor Gebruikerverificatiebeheer.

Opmerking

Gebruikerscode

Geeft de gebruikerscode weer. U kunt maximaal acht cijfers invoeren.

Log-in gebruikersnaam

Hier wordt de gebruikersnaam weergegeven die is ingesteld voor basisverificatie, Windows-verificatie, LDAP-verificatie of integratieserver-verificatie. U kunt maximaal 32 alfanumerieke tekens invoeren. U mag echter geen dubbele aanhalingstekens ("), dubbele punt (:) of spaties gebruiken.

Log-in wachtwoord

Om het wachtwoord te wijzigen, klikt u op Wijzigen. Wanneer de pagina Wachtwoord wijzigen van verificatie informatie bij inloggen wordt weergegeven, voert u het gewenste wachtwoord in.

Informatie over de pagina Wachtwoord wijzigen van verificatie informatie bij inloggen

SMTP Verificatie

Geef de gebruikersnaam en het wachtwoord op die ingesteld zijn om e-mail te verzenden.

Gebruik verificatie informatie bij inloggen

De gebruikersnaam en het wachtwoord die zijn opgegeven voor Verificatie informatie bij inloggen, worden gebruikt.

Specificeer hieronder andere verificatie info:

Andere gegevens, die niet van toepassing zijn op Niet specificeren of Gebruik verificatie informatie bij inloggen, worden gebruikt voor verificatie.
Geef in het vak Log-in gebruikersnaam de gebruikersnaam op die is ingesteld voor het verzenden van e-mail. U kunt maximaal 191 alfanumerieke tekens invoeren. U kunt geen spaties gebruiken.
Om een wachtwoord in te stellen, klikt u op Wijzigen. Als de pagina Wijzig wachtwoordverificatie SMTP verschijnt, voert u het gewenste wachtwoord in.

Voor meer informatie over de pagina Wijzig wachtwoordverificatie SMTP

Niet specificeren

De SMTP gebruikersnaam en wachtwoord die ingesteld zijn in het apparaat, worden gebruikt.

LDAP Verificatie

Specificeer de gebruikersnaam en het wachtwoord voor LDAP Verificatie.

Gebruik verificatie informatie bij inloggen

De gebruikersnaam en het wachtwoord die zijn opgegeven voor Verificatie informatie bij inloggen, worden gebruikt.

Specificeer hieronder andere verificatie info:

Andere gegevens, die niet van toepassing zijn op Niet specificeren of Gebruik verificatie informatie bij inloggen, worden gebruikt voor verificatie.
Geef in het vak Log-in gebruikersnaam de gebruikersnaam op die is ingesteld voor LDAP Verificatie. U kunt maximaal 128 alfanumerieke tekens invoeren.
Om een wachtwoord in te stellen, klikt u op Wijzigen. Als de pagina Wijzig wachtwoordverificatie LDAP verschijnt, voert u het gewenste wachtwoord in.

Voor meer informatie over de pagina Wijzig wachtwoordverificatie LDAP

Niet specificeren

De LDAP gebruikersnaam en wachtwoord die ingesteld zijn in het apparaat, worden gebruikt.

Mapverificatie

Specificeer de gebruikersnaam en het wachtwoord om toegang te krijgen tot de gedeelde map.

Gebruik verificatie informatie bij inloggen

De gebruikersnaam en het wachtwoord die zijn opgegeven voor Verificatie informatie bij inloggen, worden gebruikt.

Specificeer hieronder andere verificatie info:

Andere gegevens, die niet van toepassing zijn op Niet specificeren of Gebruik verificatie informatie bij inloggen, worden gebruikt voor verificatie.
Geef in het vak Log-in gebruikersnaam de gebruikersnaam op die is ingesteld voor het openen van de map. Als FTP wordt gebruikt, kunt u maximaal 64 alfanumerieke tekens ingeven. Als SMB wordt gebruikt, kunt u ook maximaal 64 tekens ingeven. Om een wachtwoord in te stellen, klikt u op Wijzigen. Als de pagina Wijzig wachtwoordverificatie map verschijnt, voert u het gewenste wachtwoord in.

Voor meer informatie over de pagina Wijzig wachtwoordverificatie map

Niet specificeren

De gebruikersnaam en het wachtwoord voor Mapverificatie die ingesteld zijn in het apparaat, worden gebruikt.

Beschikbare functies

Schakel het selectievakje in van de functie die beschikbaar moet zijn voor de gebruiker.

Uitsluiting

Selecteer Actief om de gebruiker geforceerd uit te sluiten.
Selecteer Inactief om de uitsluiting uit te schakelen.

Opmerking

Volume printergebruik

Naar de bovenkant van de pagina

Configureer de instellingen voor volume printergebruik.
Het afdrukvolume wordt geteld in eenheden. Een "eenheid" is een numerieke waarde per pagina die kan worden toegewezen aan papierformaten en afdrukfuncties (Printer/kopieerapparaat). Door het totaal aantal eenheden op te geven, kunt u het aantal afdrukken per gebruiker beperken op basis van de combinatie van papierformaat en afdrukfunctie (Printer/kopieerapparaat). Voorbeeld: als u als aantal eenheden "5" opgeeft bij Printer: A3/DLT, kan een gebruiker met 100 eenheden 20 vellen afdrukken (20 vellen met 5 eenheden per vel voor de afdrukfunctie). Gebruik de volgende formule om een limiet van het afdrukvolume te berekenen: aantal af te drukken pagina's x totaal aantal eenheden per pagina. Gebruik de pagina Beperking volume printergebruik om het totaal aantal eenheden en de afdrukbeperkingen op te geven.

Voor meer informatie over de pagina Beperking volume printergebruik

Opmerking

Beperking volume printergebruik

Geef op of de afdrukbeperkingen moeten worden toegepast op basis van het totaal aantal eenheden.

Opmerking

Limietwaarde

Geef het totale volume (in eenheden) op dat de gebruiker mag afdrukken. U kunt een waarde tussen 0 en 999.999 invoeren. Als u afdrukken wilt weigeren, kunt u "0" invoeren.

Gebruikt volume

Geeft het totale volume weer in eenheden dat tot nu toe door de gebruiker is afgedrukt.
Klik op Wissen om het volume terug te zetten op "0".

Bescherming

Naar de bovenkant van de pagina

Gebruik naam als

Kies of de gebruiker ingesteld is als de bestemming of de afzender om e-mail te verzenden of voor bestandsoverdracht naar gedeelde mappen.
Vink het selectievakje Bestemming of Afzender aan, afhankelijk van het feit of de gebruiker is ingesteld als bestemming of afzender. Als de gebruiker als beiden ingesteld is, vinkt u beide selectievakjes aan.

Bestemming beveiligen

U kunt de beschikbaarheid van de gebruiker beperken met een beveiligingscode of beperkte toegangsprivileges.

Objectbescherming

Vink het selectievakje aan van het item dat u wenst te beschermen met een beveiligingscode.
Als Afzender is geselecteerd, vraagt het systeem u een beveiligingscode in te voeren als u deze gebruiker als de afzender van e-mail opgeeft. Als Mapbestemming is geselecteerd, vraagt het systeem u de beveiligingscode in te voeren als u deze gebruiker als de bestemmingsmap opgeeft waarnaar bestanden worden overgedragen.

Opmerking

  • U kunt Afzender selecteren als Afzender is geselecteerd bij Naam gebruiken als.
    U kunt Mapbestemming selecteren als Bestemming is geselecteerd bij Naam gebruiken als.

Beveiligingscode

Om een beveiligingscode in te stellen, klikt u op Wijzigen. Wanneer de pagina Wijzig beveiligingscode verschijnt, voert u de beveiligingscode in die u wilt instellen.

Voor meer informatie over de pagina Wijzig beveiligingscode

Toegangsprivilege

Om toegangsprivileges in te stellen voor gebruikersinformatie die geregistreerd is in het adresboek, klikt u op Wijzigen. Als de pagina Bestemming beschermen: Toestemmingen voor Gebruikers/Groepen verschijnt, stelt u het toegangsprivilege in.

Voor meer informatie over de pagina Bestemming beschermen: Toestemmingen voor Gebruikers/Groepen

Bestand(en) beschermen

U kunt de toegang beperken tot bestanden die door deze gebruiker werden gemaakt.

Toegangsprivilege

Om toegangsprivileges voor bestanden in te stellen, klikt u op Wijzigen. Als de pagina Bestand beschermen: Toestemmingen voor Gebruikers/Groepen verschijnt, stelt u het toegangsprivilege voor het bestand in.

Voor meer informatie over de pagina Bestemming beschermen: Toestemmingen voor Gebruikers/Groepen

Fax

Naar de bovenkant van de pagina

Geeft de instellingen weer voor het verzenden van een document dat met de faxfunctie is ingescand.

Faxbestemming

Hier wordt het faxnummer van de bestemming weergegeven. Als Selecteer lijn is ingesteld op H.323 of SIP, wordt het IP-adres of de hostnaam weergegeven van de computer waar de bestanden door IP-fax naartoe zijn gestuurd.

Opmerking

Als u het faxnummer opgeeft:

U kunt maximaal 128 tekens invoeren, bestaande uit cijfers en symbolen (*, #, -, en T).

Als u de bestemming voor een IP-faxverzending opgeeft:

U kunt maximaal 128 tekens invoeren, bestaande uit cijfers en symbolen.

Opmerking

  • De mogelijke symbolen zijn:
    ; ? : & = + $ , - _ . ! ~ * # ' ( ) % / @ [ ]
  • Deze instellingen worden enkel ingeschakeld als het apparaat IP-Fax ondersteunt.
  • U kunt geen IPv4-toegewezen adressen instellen.

Selecteer lijn

Selecteer de lijn die voor verzending wordt gebruikt.

Geavanceerde eigenschappen

Verzendingscode (SUB)

Hier wordt de SUB-code weergegeven die wordt gebruikt voor SUB-code verzending. U kunt maximaal 20 tekens gebruiken, bestaande uit cijfers, symbolen (* en #) en spaties. Het eerste teken kan geen spatie zijn.

Wachtwoord (SID)

Hier wordt het wachtwoord weergegeven dat wordt gebruikt voor SUB-code verzending. U kunt maximaal 20 tekens gebruiken, bestaande uit cijfers, symbolen (* en #) en spaties.

Ontvangst SEP code

Hier wordt de SEP-code weergegeven die wordt gebruikt voor de ontvangst van SEP-codes. U kunt maximaal 20 tekens gebruiken, bestaande uit cijfers, symbolen (* en #) en spaties. Het eerste teken kan geen spatie zijn.

Wachtwoord (PWD)

Hier wordt het wachtwoord weergegeven dat wordt gebruikt voor de ontvangst van SEP-codes. U kunt maximaal 20 tekens gebruiken, bestaande uit cijfers, symbolen (* en #) en spaties.

Opmerking

  • U moet in Verzendingscode (SUB) de SUB-code opgeven als u SUB-code verzending wilt gebruiken. U moet in Ontvangst SEP code de SEP-code opgeven als u SEP-codes wilt kunnen ontvangen.
  • Geef zonodig in Wachtwoord (PWD) en Wachtwoord (SID) de wachtwoorden op.

Internationale verzendmodus

Selecteer of de Internationale verzendmodus moet worden gebruikt.

Faxkoptekst

Selecteer de faxkoptekst die op het papier van de ontvanger moet worden afgedrukt.

Opmerking

Label invoegen

Selecteer of label invoegen moet worden gebruikt. Met deze functie kunt u de naam van de ontvanger en een standaardbericht laten afdrukken in de kop van het papier van de ontvanger.

1e regel (Druk naam ontvanger af)

Drukt de gebruikersnaam af die is opgegeven in het vak Naam, voorafgegaan door "Naar". Wanneer Aan geselecteerd is in de lijst Label invoegen, wordt de eerste regel altijd afgedrukt.

2e regel

Selecteer *Geen stempel, Aangepast bericht, een standaardbericht of een geprogrammeerd bericht voor de tweede regel. Wanneer Aangepast bericht is geselecteerd, voert u de tekst in het onderstaande vak in. U kunt maximaal 28 tekens invoeren.

3e regel

Selecteer *Geen stempel, een standaardbericht of een geprogrammeerd bericht voor de derde regel.

Opmerking

  • De labeltekst die in het gebied is geselecteerd, wordt ook bij faxverzending via internet afgedrukt op het papier van de ontvanger.
  • Een bericht dat afgedrukt wordt op de tweede of derde regel kan worden geprogrammeerd met behulp van Faxkenmerken in het bedieningspaneel van het apparaat.

E-mail

Naar de bovenkant van de pagina

Geeft de instellingen weer om een document dat werd ingescand met de scanner- of faxfunctie, te verzenden via e-mail.

E-mailadres

Geeft het e-mailadres van de gebruiker weer. In dit veld kunt u maximaal 128 alfanumerieke tekens invoeren.

Opmerking

E-mailadres gebruiken voor

Geef op hoe het e-mailadres moet worden gebruikt.
Selecteer E-mail / Internet faxbestemming als het e-mailadres moet worden gebruikt als de bestemming voor het verzenden van zowel e-mails als Internetfax. Selecteer Alleen Internet faxbestemming als het e-mailadres alleen moet worden gebruikt als de bestemming voor Internetfax.

Verzenden via SMTP server

Bepaal of u bij het verzenden van e-mail via de SMTP server wilt verzenden of deze wilt omzeilen.

Status Gebruikercertificaat

Geeft aan of het gebruikercertificaat is geïnstalleerd.

Gebruikercertificaat

Klik op Wijzigen om het gebruikercertficaat in te stellen of te wijzigen.

Voor meer informatie over de pagina Gebruikerscertificaat wijzigen

Codering

Geef aan of alle uitgaande e-mailberichten moeten worden gecodeerd of dat selectief moeten worden gecodeerd.

Internetfax gegevensindeling

Naar de bovenkant van de pagina

Voer de noodzakelijke instellingen in voor het verzenden van een fax via het internet.

Opmerking

Selecteer modus

Selecteer de Internetfax-verzendingmodus.

Volledige modus

Twee communicerende apparaten kunnen informatie uitwisselen over de functies die ze ondersteunen. Na het verzenden van een fax naar een ander apparaat, ontvangt u informatie over dat apparaat zodat u faxen kunt verzenden met het juiste papierformaat en resolutie.

Eenvoudige modus

Verzendt A4-formaat bestanden met een resolutie van 200 dpi of 200 x 100 dpi.

Compressietype

Selecteer het compressietype dat moet worden gebruikt bij volledige modus-verzending.

Papierformaat

Selecteer het formaat papier dat moet worden gebruikt bij volledige modus-verzending.

Resolutie

Selecteer de resolutie die moet worden gebruikt bij volledige modus-verzending.

Map

Naar de bovenkant van de pagina

Door een gedeelde map in het netwerk te maken, kunt u een bestand dat met de scannerfunctie is ingescand overdragen naar de gedeelde map.

Protocol

Selecteer het protocol voor de bestandsoverdracht.

Poortnummer

Geeft het poortnummer weer dat gebruikt is tijdens de overdracht van een bestand met behulp van FTP. U kunt een waarde invoeren tussen 1 en 65535. De standaardwaarde is 21.

Verbindingstype

Selecteer de NetWare aanmeldingsmodus wanneer u verzendt met NCP.

Servernaam

Geeft de naam weer van de aangesloten server die gebruikt wordt voor de overdracht van een bestand via FTP. U kunt maximaal 64 tekens invoeren.

Pad

Geeft het pad van de gedeelde map weer. U kunt maximaal 128 tekens invoeren.

Toevoegen aan groep

Naar de bovenkant van de pagina

Details voor groep

Om een groep toe te wijzen aan de gebruiker, klikt u op Wijzigen. Wanneer de pagina Toevoegen aan groep wordt weergegeven, geeft u de groep op waartoe de gebruiker behoort.

Voor meer informatie over de pagina Toevoegen aan groep

Knoppen

Naar de bovenkant van de pagina

OK

Klik hier om de wijzigingen toe te passen en de pagina Adreslijst weer te geven.

Opslaan en andere toevoegen

Klik hier om de wijzigingen toe te passen en de pagina Gebruiker toevoegen weer te geven.

Annuleren

Klik hier om de wijzigingen te annuleren.

 

Naar de bovenkant van de pagina
Voor details over de procedure (Gebruikersgegevens wijzigen)